Beleid, schade, monitoring en beheer

Derogatiebeleid andere landen

Er zijn twee belangrijke redenen voor verlenen van derogaties op de beschermde status van individuen: 1. omwille van risicovol ongewenst gedrag naar mensen toe bij brutale wolven, of 2. het veroorzaken van significante economische schade. In het eerste geval vormt de menselijke veiligheid de prioriteit, in het tweede geval is de derogatie bedoeld om ernstige economische schade die niet op een andere manier kan worden vermeden, te beperken. In het eerste geval is er grotendeels overeenstemming qua beleid tussen staten. In het tweede geval zijn er grote verschillen tussen EU-lidstaten, die echter momenteel juridisch getoetst worden in de respectievelijke landen. Deze worden specifiek besproken in Boerema et al. (2021). Het verschil tussen de twee redenen is van fundamenteel belang, omdat de achterliggende gewenning en conditionering zeer sterk verschillen.

Uitwerking

De Europese unie kan toestemming verlenen om op een bepaalde wijze van een algemeen vastgestelde norm te mogen afwijken, ook wel derogatie genoemd. De grijze wolf is een beschermde soort en opzettelijke verstoring, vangen of doden met een negatief effect op de populatie is verboden (zie Boerema et al. (2021) voor de concrete betekenis hiervan). Echter, onder dwingende omstandigheden kan hiervan een wettelijke afwijking toegestaan worden, waarvan eliminatie (doden via afschot of vangen + euthanaseren) de extreemste vorm is. De modaliteiten van deze derogaties zijn vastgelegd in artikel 16.1 van de Habitatrichtlijn en gelden dus voor alle EU-lidstaten en worden verder besproken in Boerema et al. (2021). 
Samenvattend kan gesteld worden dat derogaties enkel toegelaten zijn wanneer ze de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar brengen en wanneer andere opties uitgeput of niet haalbaar zijn. De concrete invulling hiervan wordt echter aan de lidstaten zelf overgelaten en wordt aldus zeer verschillend geïnterpreteerd.

De Europese wetgeving laat in alle landen in principe derogaties toe op basis van eenzelfde reeks van grondbeginselen. Een van de redenen voor een derogatie is het voorkomen van ‘significante economische schade’, waarbij deze term momenteel vrij is voor interpretatie door de lidstaten, hetgeen ook leidt tot sterk verschillend beleid ten opzichte van deze derogaties. Frankrijk lijkt hier relatief flexibel mee om te gaan en verleende 8.287 derogaties sinds 1 januari 2018 (http://www.auvergne-rhone-alpes.developpement-durable.gouv.fr/bilan-du-protocole-d-intervention-sur-la-a14246.html, status 8/7/’21), terwijl Duitsland hier zeer spaarzaam mee omspringt, met in diezelfde periode een totaal van 14 derogaties. Onder de volgende kopjes is een samenvatting van het beleid in de populaties weergegeven die een invloed hebben op Nederland (Centraal-Europese en Alpiene populaties), deels gebaseerd op Boisseaux et al. (2019), maar zie ook Van Bommel (2020a). In landen waarin derogaties op basis van economische schade worden verleend, is veelal de vereiste dat andere middelen om schade te voorkomen reeds zijn toegepast. Het doden kan als laatste oplossing kan worden ingezet. In de praktijk lijkt dit een eerder rekbaar begrip, met ook weer sterke interpretatieverschillen tussen lidstaten. Merk bijvoorbeeld op dat de criteria voor afdoende veebescherming sterk verschillen tussen landen. Bijvoorbeeld daar waar een elektrisch raster van 80 cm hoogte met >3000 V voldoet in Frankrijk om als wolfwerend beschouwd te worden ((https://www.meurthe-et-moselle.gouv.fr/content/download/18685/130576/fi…), is dit in Vlaanderen 120 cm met >4500 V (Everaert et al., 2018) en in Neder-Saksen 90 cm met >4500 V. Voor Nederland zijn de aanbevelingen voor preventie weergegeven op de website van BIJ12 (www.Bij12.nl/wolven). Routinecontroles vooraf op de goede uitvoering van veebeschermingsmaatregelen gebeurt in de praktijk zelden. Controle achteraf biedt geen garantie dat voor geëlektrificeerde rasters de stroom werkelijk actief was, de spanningsverliezen beperkt waren zodat de spanning nog steeds voldeed aan de criteria en er geen ‘gaten’ onder het raster waren waar wolven onderdoor konden.

Frankrijk

In Frankrijk is grootschalige seizoenbegrazing met schaapskuddes van honderden tot duizenden stuks een veelvoorkomende praktijk, die een belangrijke economische en sociaalculture rol heeft. Vanuit dat oogpunt is het conflict tussen wolf en mens vaak zeer uitgesproken, omdat de kern van de schapenhouderij in de berggebieden ligt, waar ook de aanwezigheid van wolven het hoogst is. Daarnaast is begrazing ook regionaal belangrijk voor natuurdoelstellingen. Frankrijk gaat uit van artikel 16.1 van de Habitatrichtlijn onder de volgende voorwaarden om derogaties op de beschermde status toe te laten (Duchamp et al., 2017; Hulot & Travert 2018):

  1. De derogatie mag geen afbreuk doen aan de gunstige staat van instandhouding van de wolf.
  2. De derogatie moet gedefinieerd zijn binnen een voorafgaand vastgelegd kader, in casu het vermijden van belangrijke schade aan veeteelt.
  3. Er mag geen andere bevredigende oplossing zijn om de schade te voorkomen.

Derogaties worden verleend door departementale prefecten. De voorwaarden onder welke een wolf mag worden geëlimineerd, zijn bepaald in twee interministeriële arresten, die enerzijds de voorwaarden en beperkingen bepalen waaronder een departementale prefect een derogatie kan verlenen en anderzijds een plafond aangeven op het aantal dieren dat geëlimineerd mag worden gedurende een bepaalde periode. Het plafond wordt gedefinieerd op basis van de verwachte jaarlijkse aangroei van de populatie en de natuurlijke verwachte sterfte. Gezien de natuurlijke jaarlijkse sterfte onder adulte dieren aldaar wordt geschat op 22% en een afname van de populatie verwacht wordt bij een sterfte van 34%, vertaalt dit zich in een toelaatbaar afschot van maximaal 10% van de populatie per jaar (Duchamp et al., 2017). Onder die omstandigheden schat men de kans in dat de populatie afneemt op 40%. Sinds 2019 wordt echter een jaarlijks afschot van 20% van de populatie toegelaten. 

Het afschot in Frankrijk wordt opgedeeld in twee categorieën: enerzijds reactief afschot na bevestigde schade aan vee (zgn. ‘tirs de défense’), anderzijds preventief afschot in zones waar veel schade voorkomt en wanneer het maximale plafond nog niet gehaald is (zgn. ‘tirs de prélèvement’). De eerste zijn vooral gericht op predatie tijdens de periode van maximale begrazingsintensiteit, de tweede zijn zo goed als uitsluitend gericht op predatie in het najaar en vormen een minderheid van het gerealiseerde afschot. 

Daarnaast zijn er ook verjagingsschoten met niet-lethale munitie, die geen specifieke derogatie vereisen. Onder geen voorwendsel mag een wolf gelokt worden. Voor het echte afschot is telkens een prefectorale derogatie vereist. Frankrijk is ingedeeld in zones waarin wolven gevestigd zijn en waar in principe het vee afdoende beschermd moet zijn (combinaties van kuddebewakingshonden, elektrische rasters, nachtrasters, herder op het terrein, …) voordat afschot mogelijk is en zones waar wolven nog niet gevestigd zijn en er geen verplichting is tot bescherming. Daarnaast kan er in beide zones geoordeeld worden dat veebescherming simpelweg niet haalbaar is, bijvoorbeeld door steile hellingen met veel rotsen waarop geen rasters te plaatsen zijn. 

Frankrijk heeft op een totale geschatte populatie van 99 roedels plus 15 gevestigde territoria (totale schatting: 577 wolven, status 2020; https://www.loupfrance.fr/suivi-du-loup/situation-du-loup-en-france/) in 2020 een totaal van 2412 derogaties verleend voor afschot, waarvan 9 voor preventief afschot. Daarmee is in 2020 een totaal afschot gerealiseerd van 105 wolven op een plafond gesteld op 110 wolven (DREAL Rhône-Alpes 2021). In 2019 lag dit afschot op 99 gerealiseerde (plafond 100), in 2018 was dit 51/51. Naast het legale afschot is de geschatte sterfte door stroperij van dezelfde ordegrootte (Mathieu, 2021). 

Zwitserland

In Zwitserland (dat niet gebonden is aan de HR, maar enkel aan de Conventie van Bern; Boisseaux et al., 2019) wordt afschot toegelaten onder strikte voorwaarden om schaapskuddes te beschermen. Zwitserland kende in 2019 circa 8 roedels en 26 gevestigde individuen voor een totaal van een geschatte grootte van 78 wolven (OFEV 2020). Sinds de terugkeer in 1995 waren tot eind 2019 in totaal 23 wolven opzettelijk gedood, bevestigde stroperij inbegrepen. 

Italië

Het Noord-Italiaanse deel van de alpiene wolvenpopulatie telt circa 33 roedels verdeeld over ongeveer 200 wolven. Er wordt geen afschot toegelaten, maar stroperij komt er frequent voor en draagt samen met verkeer bij tot een jaarlijkse mortaliteit van bijna 20% van de populatie (Boisseaux et al., 2019). 

Duitsland 

In Duitsland wordt afschot in uitzonderlijke situaties toegelaten teneinde ‘significante economische schade’ te voorkomen. De interpretatie van die bewoording is echter een bron van juridisch getouwtrek tussen de federale overheid en de deelstaten. De verschillende deelstaten interpreteren de huidige, volgens hen te strikte federale richtlijn (Dejure, 2021) zelf weer verschillend, vooral met betrekking tot de definitie van afdoende wolfwerende maatregelen of de controle hierop (Ilka Reinhardt, persoonlijke mededeling). Anders dan in Frankrijk is het afschot beperkt tot het specifieke individu dat geïdentificeerd is als veroorzaker van de schade (via genetische monitoring). Indien het specifieke individu niet bekend is, is de derogatie beperkt tot een specifieke roedel en mag de bestrijding doorgaan zo lang deze schade voorkomt, ten minste tot het einde van de derogatieperiode.

In Duitsland is in een aantal gevallen ontheffing verleend voor het afschieten van een wolf die ongewenst gedrag vertoonde richting mensen, of vanuit ondragelijk lijden of niet zelfstandig in het wild kunnen overleven. Aanleidingen waren ziekte of een aandoening zoals blindheid (1x) en extreme habituatie in combinatie met ongewenst gedrag (2x) (Reinhardt et al., 2020). Aanvullend zijn afschotvergunningen afgegeven voor wolven die herhaaldelijk goed beschermd vee aanvielen, met name recent in Neder-Saksen. 

Tot nu toe werden 14 derogaties verleend, waarvan 12 in Neder-Saksen (4 geschoten wolven), 1 in Brandenburg (0 geschoten wolven) en 1 in Schleswig-Holstein (0 geschoten wolven). 

Reinhardt et al. (2020) geven aan dat elke casus op zich staat, dat gedegen onderzoek noodzakelijk is om de casus goed te kunnen beoordelen en preventieve maatregelen te treffen, dat afschot de laatste maatregel is, dat het vaak niet duidelijk is welke wolf de veroorzaker is van de problemen, dat het dus niet eenvoudig is de juiste wolf te schieten en dat afschotontheffingen alleen voor een specifiek gebied en periode moeten worden afgegeven. Gedegen communicatie is van belang vanwege de grote gevoeligheid rondom beheerafschot en het wordt dan ook aangeraden het afschot door professionals te laten doen en hun identiteit niet openbaar te maken. 

Polen

In Polen komen drie populaties van wolven voor: ten westen van de Vistula de Centraal-Europese populatie, in het noorden de Baltische populatie en in het Oosten de Karpatenpopulatie (Figuur 4.2.1). In tegenstelling tot de meeste andere hier genoemde landen kent de wolvenpopulatie in Polen een beperktere bescherming krachtens de HR, namelijk als Bijlage V-soort (in tegenstelling tot de zwaardere beschermingsstatus van Bijlage IV-soort in vele andere landen, waaronder Nederland; zie Boerema et al., 2021). Ondanks deze lichtere bescherming die in principe actief beheer van populaties toelaat, worden derogaties over het hele territorium voornamelijk verleend voor niet-economische redenen, om probleemwolven uit te schakelen en/of om bevestigde hybriden uit te schakelen. Tussen 2016 en 2018 werden zo derogaties verleend voor afschot van 36 individuen, waarvan er 12 werden gedood (Boisseaux et al., 2019). 

Oostenrijk 

In Oostenrijk is afschot van wolven niet toegelaten, maar afschrikken van wolven is sinds 2018 wel toegelaten met niet-lethale munitie (rubberen kogels).

België

In Vlaanderen stelt het ‘Interventieprotocol probleemsituaties wolven’ dat bestrijding mogelijk is bij herhaaldelijke aanvallen op goed beschermd vee (zie Everaerts et al. (2018) voor details over bescherming), indien andere maatregelen niet het gewenste effect sorteren. In Wallonië voorziet het Wolvenplan 2020-2025 (Schockert et al., 2020) enkel in afschot voor redenen van menselijke veiligheid. 

Denemarken

Denemarken hanteert nagenoeg identieke criteria als Vlaanderen en Duitsland en laat momenteel enkel afschot toe van specifieke probleemwolven (omwille van excessieve economische schade of gedrag naar mensen toe), waarbij tot nu toe geen derogaties werden verleend (Miljøstyrelsen, 2021)

Tsjechië 

In Tsjechië voorziet de Wet op bescherming van natuur en landschap (‘Zákon o ochraně přírody a krajiny’, decreet 395/1992 Coll.) niet in de mogelijkheid tot afschot van wolven om economische redenen of andere vormen van controle van de populatie. Dit werd in 2019 nogmaals bevestigd door een uitspraak van een Tsjechische rechter. 

Ervaringen met betrekking tot afschot van wolven

Er is momenteel geen onderzoek dat een causaal verband kan aantonen tussen legaal afschot van wolven zoals voorzien binnen de wettelijke marges van de Habitatrichtlijn (i.e., zonder de staat van instandhouding te verslechteren) en vermindering van predatie op vee. De onderzoeken die gedaan zijn en een positief effect weergeven, zijn correlatief en kunnen geen onderscheid maken tussen het effect van afschot zelf en het effect van de daarmee gepaard gaande verhoogde menselijke aanwezigheid in gebieden met veel schade. Afschot van wolven ging in iets meer dan de helft van de studies gepaard met een (lokale) vermindering van schade en de andere helft liet tot geen verschil of net meer schade zien. Wanneer afschot zeer intensief is, groter dan via reproductie kan worden gecompenseerd, neemt de schade weliswaar af, maar louter als gevolg van een kleinere populatiegrootte wolven. Afhankelijk van welk individu uitgeschakeld wordt en de periode van het jaar waarop dit plaatsvindt, kan dit een klein tot zeer groot effect hebben op een roedel en op het gedrag van de leden van die roedel. Omdat afschot vaak aselectief is op niveau van het individu, bestaat de kans dat het tot ongewenste vergroting van de schade leidt.

De mogelijkheid bieden tot legaal afschot via derogaties is vaak ook bedoeld om het draagvlak voor wolven te vergroten in conflictsituaties en aldus indirect ook stroperij te verminderen. Onderzoek wijst echter uit dat daar waar afschot toegelaten wordt, stroperij op wolven eerder toe- dan afneemt.

Uitwerking

Een van de grootste oorzaken voor conflicten tussen mens en wolf is het doden van vee door wolven. Dit risico op conflict neemt toe als het leefgebied van wolven overlapt met veehouderij. Actief beheer van wolven gebeurt vaak met als doel schade aan veeteelt te verminderen, maar als men in de literatuur het eens is over één zaak wat betreft wolvenbeheer, dan is het dat er over de effectiviteit en causaliteit van beheer en beschermingsmaatregelen weinig harde conclusies getrokken kunnen worden (Van Eeden et al., 2018).

Uiteraard is er een positief verband tussen het aantal wolven en de predatiedruk op vee (Kompaniyets & Evans, 2017): hoe minder wolven er zijn, hoe minder predatie er kan zijn. Derogaties onder de HR hebben echter niet als doel om de wolvenpopulatie te reduceren ten koste van een gunstige staat van instandhouding, maar om predatie op vee te beperken. Beleid en beheer van populaties van grote carnivoren met betrekking tot predatie op vee is amper wetenschappelijk onderbouwd door causale verbanden, wat deels een gevolg is van een gebrek aan wetenschappelijke standaarden bij experimentele evaluaties van dit type onderzoek, die ten dele voortkomen uit de moeilijkheid om zulke grootschalige gecontroleerde experimenten op te zetten (Van Eeden et al., 2018). Er zijn geen studies waar een maatregel (afschot) vergeleken kan worden met een controlebehandeling (geen afschot, maar zelfde graad van verstoring) onder gecontroleerde omstandigheden die externe neveneffecten uitsluiten, laat staan dat men in staat is de effectgrootte van een maatregel betrouwbaar in te schatten (bijvoorbeeld hoeveel procent minder predatie op vee is er?) teneinde te weten of de inspanning in verhouding staat tot het effect. Essentieel hierbij is statistische herhaling (Treves et al., 2019), waardoor het mogelijk wordt om variatie in resultaten binnen een groep (meerdere onafhankelijke gebieden met afschot dan wel meerdere gebieden zonder afschot) te vergelijken met de variatie tussen groepen. 

Uit twaalf studies die pogen een effect te zien van afschot van wolven vinden er zeven een vermindering van predatie, drie een toename en twee helemaal geen effect (Grente et al., 2020). Positieve effecten van afschot kunnen echter louter correlatief zijn en zijn soms zelfs niet gelinkt aan het afschot zelf. Bijvoorbeeld: het doden van wolven toelaten, geeft een verhoogde menselijke aanwezigheid in een gebied en zorgt voor lokale verstoring van wolven die daardoor hun actieradius verleggen (Harper et al., 2008). Er is lokaal weliswaar een effect, maar dat staat los van het afschot en is het gevolg van de verstoring, waarbij het probleem ruimtelijk verplaatst wordt en mogelijk zelfs meer verspreid raakt zonder aan de kern van het mens-wolf-conflict te raken (bv. Santiago-Avila et al., 2018). In Frankrijk wordt weliswaar kortstondig een positieve correlatie gevonden tussen afschot en schade (Grente et al., 2020), die in context weinig causaal lijkt: afschot is geconcentreerd vooral aan het einde van de begrazingsperiode, wanneer de wolvenwelpen bijna volgroeid zijn, de voedselbehoefte zeer groot is en predatie op vee piekt. Kort nadien stopt de begrazingsperiode, waardoor er minder slachtoffers vallen omdat er minder schapen zijn. Het waargenomen positieve effect van afschot is dan mogelijk louter correlatief (Grente et al., 2020) en is waarschijnlijk ook een gevolg van een evaluatie die plaatsvond op een beperkte tijdelijke en ruimtelijke schaal. 

De verschillende waargenomen effecten van afschot op veepredatie zijn mogelijk ook het gevolg van een niet-lineaire respons van predatie op afschot, zoals gesuggereerd door Wielgus & Peebles (2014) en Fernández-Gil et al. (2016): bij een matig afschot kan verstoring van de sociale structuur leiden tot hogere predatie op vee (door jonge onervaren dieren die niet meer kunnen rekenen op voedselaanvoer door de ouders) en bij afschot dat hoger ligt dan de aangroeicapaciteit (of bij uitschakeling van een volledige roedel) neemt het aantal wolven (tijdelijk) af en daalt daarmee ook (tijdelijk) de predatie op vee (zie ook Imbert et al., 2016). 

Afschot van wolven als beheermaatregel om schade te beperken, heeft binnen het kader van de Habitatrichtlijn voor strikt beschermde Bijlage IV-soorten echter niet als doel om de populatiegrootte te reduceren, maar om te zorgen voor minder schade via selectie voor schuwere dieren (Meuret et al., 2018) en om draagvlak te vergroten bij rurale gemeenschappen die moeten samenleven met wolven (Fernández-Gil et al., 2018). Afschot kan echter enkel zorgen voor een negatieve natuurlijke selectie naar mensen toe; negatieve conditionering naar mensen is niet evident, aangezien een dode wolf niets kan leren en ook geen gedrag kan overdragen naar andere roedelleden. Pogingen tot afschot leiden tot verhoogde menselijke aanwezigheid en kunnen op die manier indirect een negatieve conditionering ten aanzien van mensen veroorzaken. In een landschap waar echter overal menselijke aanwezigheid is, is er ook een tegengestelde positieve natuurlijke selectie voor een bepaalde graad van tolerantie ten aanzien van mensen: wolven moeten de stress van de aanwezigheid van mensen kunnen verdragen. Daarnaast is er bij afschot een risico op destabilisatie van de structuur van een roedel, met als mogelijk gevolg meer schade (zie hierboven). Het is dus maar de vraag of legaal afschot überhaupt kan leiden tot het gewenste effect, zeker in door mensen gedomineerde landschappen. 

Legaal afschot kan bovendien maar een beperkte impact hebben op de populatiegrootte, tenzij de daardoor veroorzaakte sterfte hoger ligt dan de aangroeicapaciteit, die echter zelf flexibel is. Zo’n intensief afschot ligt echter niet binnen de wettelijke mogelijkheden van de Habitatrichtlijn (Fernández-Gil et al., 2018). Bovendien gaat het toelaten van legaal afschot, zogenaamd ‘tolerance hunting’ oftewel het beperkt laten bejagen om draagvlak voor het roofdier te behouden, vaak gepaard met een toename van stroperij, eerder dan met een afname ervan. Dit is herhaaldelijk waargenomen in Europa en Noord-Amerika (bv. Browne-Nunez et al., 2015; Hogberg et al., 2016; Santiago-Avila et al., 2020; Louchouarn et al., 2021). In Frankrijk, dat binnen Europa het meest liberale derogatiebeleid kent voor wolven die in principe via de Bijlage IV een strikte bescherming kennen, valt naast het jaarlijkse afschot van 20% van de populatie via derogaties nog naar schatting 15-20% ten prooi aan stroperij (Mathieu et al., 2021). Dit is niet minder dan in Noord-Italië, waar geen derogaties worden toegestaan (Boisseaux et al., 2019). Santiago-Avila et al. (2018) bevelen aan om te stoppen met lethaal beheer en als overheden er toch voor kiezen, de effectiviteit gedegen te laten monitoren en evalueren door een onafhankelijke partij.

Wolven reguleren zelf hun populatiegrootte

Top-predatoren zoals de wolf kennen in afwezigheid van menselijke populatie-regulering een zelfregulering die het gevolg is van territorialiteit en dichtheidsafhankelijke regulatie (zie par. 4.5; Wallach et al., 2015): binnen een gebied van gemiddeld genomen 200 km2 komt maar één wolvenroedel voor met een beperkt aantal individuen. Wordt die roedel uitgeschakeld, dan zal zich daar op basis van de (normale) dispersiedruk vanuit andere gebieden snel opnieuw een roedel vestigen (bv. Bjorge & Gunson, 1985; Brainerd et al., 2008). Wanneer deze extra door mensen veroorzaakte sterfte wegvalt, explodeert de populatie niet, maar stagneert de populatie-omvang: eerst lokaal (beperkt tot de grootte van een roedel), later ook regionaal (wanneer alle geschikte gebieden territoria bevatten). De grootste sterfte onder wolven wordt in zulke gevallen van een stagnerende populatie-omvang veroorzaakt door directe competitie tussen wolven, inclusief als gevolg van directe agressie over territoria (Cassidy et al., 2017; Cubaynes et al., 2014). Bij hoge sterfte (bijvoorbeeld ten gevolge van afschot) kan een roedel echter extra sterfte deels compenseren (Murray et al., 2010), onder meer door per roedel meerdere reproducerende wijfjes te hebben, grotere nesten te hebben, zich voort te planten op jongere leeftijd en de sekseratio bij geboorte te verschuiven naar meer wijfjes (Sidorovich et al., 2007; Schmidt et al., 2017). In populaties die zich onder het regionale ecologische draagvlak bevinden, gebeurt deze compensatie bovendien via verminderde mortaliteit die het gevolg is van agressie tussen soortgenoten. In Wit-Rusland, waar elke winter een hoge jachtdruk op wolven plaatsvindt, zijn twee of zelfs drie nesten per roedel geen uitzondering (Sidorovich & Rotenko, 2019). Een ander effect van deze compenserende groei is een verschoven sociale structuur met meer jonge dieren, minder culturele overdracht van informatie naar jonge dieren, meer dispersie van jonge en dus onervaren dieren en daardoor een groter conflictpotentieel tussen mensen en wolven (zie par. 6.1; Haber, 1996; Wielgus & Peebles, 2014; Imbert et al., 2016). Als de sociale structuur met intergenerationele kennisoverdracht verstoord wordt, bijvoorbeeld doordat ouders om wat voor reden dan ook verdwijnen en de jongen op zichzelf komen te staan, is het risico groot dat deze minder ervaren jongen noodgedwongen voor eenvoudig voedsel gaan (Haber, 1996; Imbert et al., 2016). In Nederland zijn dat met name schapen. Ook is de kans groot dat er relatief meer prooi wordt gevangen, omdat er in stabiele territoria door ervaringen een balans is tussen vangst en consumptie in de vorm van de roedelomvang of territoriumomvang, terwijl dat in verstoorde populaties minder efficiënt is (zie par 6.3 en hfst. 8). Aaseters vormen dan een belangrijke medeconsument, wat betekent dat er sneller weer gejaagd moet worden door de roedel (Haber, 1996). 

Beheer en wolvenschade

Het feit dat gevestigde wolven zich uitgesproken territoriaal gedragen en daarbij zelf hun lokale aantallen op een lage dichtheid stabiliseren, heeft belangrijke gevolgen ten aanzien van de omgang met wolvenschade zoals het doden van schapen. Het betekent immers enerzijds dat een schadegevoelige locatie, zoals een schapenwei, steeds slechts in één wolventerritorium ligt en anderzijds dat deze schapen dus steeds ook door slechts een beperkt aantal wolven zullen worden omringd. Zoals klassiek bij roofdierenschade is het mogelijk optreden van wolvenschade dus een kwestie van aan- of afwezigheid van de wolf in een bepaald gebied, niet van (te) hoge of lage plaatselijke aantallen. Bij soorten die in grote groepen of kolonieverband leven, zoals zwijnen, ganzen of aalscholvers, zal de schade die ze kunnen veroorzaken daarentegen wel sterk variëren, afhankelijk van de aantallen. Bij lage aantallen van deze soorten kan de schade eventueel best meevallen en als aanvaardbaar worden beschouwd, terwijl dit bij oplopende aantallen niet meer het geval is. Buitensporig hoge aantallen van een schadeveroorzakende soort op een bepaalde plaats kunnen dan als een plaag, in ecologische zin, worden beschouwd. Zij kunnen onder meer ontstaan door uitzonderlijk gunstige weersomstandigheden (bij bladluizen bijvoorbeeld) of door een tijdelijk verhoogd voedselaanbod (bijvoorbeeld bruine rat). Het optreden van dergelijke plagen is veelal onvoorspelbaar en typisch voor soorten die binnen een korte tijdsspanne heel sterk in hun voortplanting kunnen investeren. ‘Roofdierplagen’ bestaan echter niet (Van Den Berge & Gouwy, 2021).

Met betrekking tot beheer van wolven in relatie tot het optreden van mogelijke schade heeft dit belangrijke consequenties. Het is immers duidelijk, en ook al meermaals gebleken, dat de aanwezigheid van zelfs maar één enkele wolf toch regelmatig tot schade aan vee zal leiden wanneer dit niet goed beschermd is (zie par. 4.6). Overigens dient het begrip ‘aanwezigheid’ van wolven te worden bezien volgens hun specifieke leefwijze en normale populatieopbouw. Er geldt dan ook geenszins een tegenspraak met het feit dat een roedel wolven (een ouderpaar met enkele jongen) wel wat meer schade kan aanrichten dan een solitair dier of een paar of dat ouderdieren in de fase dat ze jongen grootbrengen wat frequenter prooien moeten buitmaken. Het is immers onethisch een soort wel ‘aanwezig’ te laten zijn, maar tegelijk systematisch te verhinderen dat die zich normaal voortplant door bijvoorbeeld het nest te elimineren of het aantal jongen ervan te decimeren.

De conclusie is dan ook dat, indien in Nederland schade door wolven vermeden moet worden door de aantallen ervan te beperken, de soort simpelweg opnieuw tot ver buiten de grenzen zou moeten worden teruggedrongen of opnieuw over een aanzienlijke regio uitgeroeid moet worden (Krofel et al., 2011). Rekening houdend echter met de ontwikkeling van de wolvenpopulatie in West-Europa zullen steeds nieuwe wolven opduiken, waarvan de aanwezigheid doorgaans pas wordt opgemerkt wanneer er telkens opnieuw schadegevallen zijn. Dit zou pas kunnen worden gestopt door de wolf als soort, en dus niet enkel via individuele exemplaren, in een internationale context opnieuw heel ver terug te dringen (uit te roeien) tot de situatie van jaren terug. Daar tegenover biedt het nemen van de juiste preventieve maatregelen om schade te vermijden het enige werkbare alternatief. Hierbij is het duidelijk dat, zodra dergelijke maatregelen effectief worden toegepast, het ook geen enkele rol meer speelt hoeveel wolven er rond een schapenwei leven (maar het zullen er nooit veel zijn).

Ervaringen in andere landen ten aanzien van schadepreventie en tegemoetkomingen

Veebeschermingsmaatregelen werken in principe goed, maar de effectiviteit en inzetbaarheid ervan is zeer situatiegebonden en afhankelijk van lokale omstandigheden (bijvoorbeeld terreinprofiel, grootte van de te beschermen kudde, veesoort, type begrazing). De meest voorkomende en doeltreffende maatregelen zijn het gebruik van elektrische rasters, kuddebewakingshonden en aanwezigheid van een herder, vaak in combinatie met elkaar. In België, Duitsland en Frankrijk voorziet de overheid in compensatiemaatregelen voor geleden schade en in subsidies voor preventiemaatregelen. 

Daarnaast zijn er verscheidene andere, minder efficiënte beschermingsmaatregelen die in de eerste plaats inwerken op angst voor nieuwigheden (‘neofobie’) en daardoor een niet-nutteloos tijdelijk effect kunnen hebben, maar die zonder bestraffingseffect kunnen leiden tot gewenning (‘habituering’) tot zelfs aantrekking (positieve conditionering). 
Teneinde veebescherming te optimaliseren, is het essentieel inzicht te hebben in natuurlijk gedrag van wolven: hoe wolven omgaan met nieuwe prikkels in hun omgeving en het concept ‘neofobie’ (schrik van nieuwigheden), hoe ze daaraan kunnen wennen (habituering) en hoe ze zowel positief als negatief kunnen worden geconditioneerd aan die prikkels als gevolg van positieve of negatieve ervaringen die ze ermee associëren. 

Afrasteringen over grote lengte met als bewust doel om de wolf buiten te sluiten, zijn onwenselijk omdat ze de natuurlijke uitwisseling van fauna belemmert.

Uitwerking

Predatierisico van vee

Wolven hebben leefgebieden die gemiddeld genomen 200 km2 beslaan en daardoor nagenoeg altijd overlappen met menselijke activiteiten en veehouderij. Om het conflict tussen mens en wolf in te perken, zijn maatregelen voor bescherming van vee belangrijk. De soorten die het grootste predatie-risico ondervinden zijn schaap, geit en damhert. Deze laatste soort wordt veelvuldig in gevangenschap gehouden en hertachtigen in gevangenschap zijn onderhevig aan dezelfde omstandigheden en risico’s voor roofdieren als andere zogenaamde ‘kleine herkauwers’. Daarnaast is er ook een laag, maar niet afwezig predatierisico voor runderen, waarbij vooral kalveren ten prooi kunnen vallen aan predatie. In Duitsland fluctueert het aandeel runderen tussen 2 en 4 procent van het totale aantal stuks vee dat door wolven gedood wordt (DBBW, 2021). Wat betreft paarden is er enkel een groot predatierisico vastgesteld in regio’s waar paarden grotendeels onbeheerd in halfwilde staat leven bij hoge dichtheden, met name in Noord-Spanje en Noord-Portugal (Alvarés, 2011; Pimenta et al., 2018). Elders in Europa is het predatierisico bij paarden van marginaal belang als gevolg van de sterk verschillende manier van houden van paarden (Hendrikx, 2021). 

Stone et al. (2017) vergeleken het predatierisico op grote, vrij levende schaapskuddes tussen gebieden in Idaho (Verenigde Staten) met een reeks van op maat gesneden beschermingsmaatregelen (kuddebewakingshonden gedurende bepaalde periodes van het jaar, elektrische rasters, lichtflitsen en knallen bij verhoogd predatierisico, actief hoeden van de kudde door een herder, …) met niet-beschermde schapen gecombineerd met afschot en klemvangsten van wolven in een zevenjarige studie. Zij vonden dat gebiedsdekkende beschermingsmaatregelen leidden tot 3,5 keer minder predatie, met een predatierisico van slechts 0,02% per schaap. Dit zet echter ook in perspectief dat zelfs in een niet-beschermde schaapskudde het daar aanwezige predatierisico (0,07%) laag is en een plafond kent als gevolg van de territorialiteit van wolven: binnen één leefgebied van een roedel wolven komen gemiddeld genomen ongeveer 5 volwassen (actief en zelfstandig jagende) wolven voor. Een verdubbeling of halvering van het aantal schapen geeft er geen verdubbeling of halvering van de schade. Binnen een leefgebied van wolven is het aantal wolven als gevolg van de dichtheidsafhankelijke regulatie van wolven zelf beperkt en kent ook de totale predatie-intensiteit – en dus schade die er per roedel verwacht kan worden – een plafond. Daarbij maakt het waarschijnlijk weinig uit of er 1.000 of 10.000 schapen voorkomen: bij een volledig gebrek aan bescherming van schapen kunnen per wolf een aantal gedode schapen per jaar worden verwacht. 

Gelijklopend met die redenering, indien de helft van 5000 schapen in een leefgebied goed beschermd is, neemt de schade niet evenredig af: er blijft immers een royaal overschot aanwezig van niet-beschermde schapen. Schadevermindering op niveau van een leefgebied treedt waarschijnlijk pas op wanneer een hoog percentage van de schapen goed beschermd is. Met andere woorden: zodra wolven doorhebben dat kleinvee een makkelijke prooi is, zal er schade voorkomen aan niet-beschermd kleinvee (Fernandez-Gil et al., 2018).

Wat betreft runderen en paarden ligt de situatie enigszins anders. Ten opzichte van wilde hoefdieren die prominent voorkomen in het natuurlijke dieet (ree, damhert, onvolwassen zwijn, edelhert; zie par. 8.1) zijn runderen en paarden zeer grote prooien. Het objectieve risico op het oplopen van verwondingen ligt veel hoger bij zulke prooien dan bij de meeste natuurlijke prooidieren, zelfs voor een goed georganiseerde roedel (zie ook par. 4.3). Het zijn dan ook vooral kalveren en veulens die een doelwit vormen (Alvarés, 2011; Pimenta et al., 2017). Desalniettemin vormen in Noord-Spanje en (Noord)Portugal paarden en runderen een significant aandeel van het dieet (Alvarés et al., 2015; Pimenta et al., 2018). Dat is echter te wijten aan het gegeven dat deze dieren halfwild en onbeheerd grazen in grootschalige (natuur)gebieden en aldus een negatieve invloed uitoefenen op wilde hoefdieren (Pimenta et al., 2017, 2018; Lopez-Bao et al., 2018). Dit benadrukt weer de noodzaak van een voldoende hoog aanbod van wilde hoefdieren (zie par. 7.5). Bescherming van kalveren (of kuddes met kalveren) gedurende de eerste drie maanden na geboorte verlaagt dan weer sterk het predatierisico bij runderen (Pimenta et al., 2017), vooral als ze in natuurlijke kuddes leven. 

Effectiviteit van schade preventie

Schadeloosstellingen, al dan niet gecombineerd met (gedeeltelijke) subsidies voor preventieve maatregelen, komen voor in nagenoeg alle EU-lidstaten waar de wolf een Bijlage IV-soort is (Frankrijk, Italië, Duitsland, Slovenië, België, Nederland, Oostenrijk, Denemarken, Zweden, Portugal, …). In landen of regio’s waar de wolf een Bijlage V-soort is (en onder bepaalde condities bejaagbaar is), is dit minder het geval. Desalniettemin voorziet Polen in schadeloosstellingen. 

Fernandez-Gil et al. (2018) geven een overzicht van het beleid in verschillende EU-landen ten aanzien van schadeloosstellingen, preventiemaatregelen en lethale controle en geven tevens aanbevelingen voor beleid. Zij concluderen het volgende: 

  1. Lethaal beheer is geen efficiënte wijze van schadebeheersing, omdat de vereiste reductie in populatiegrootte niet overeenkomstig is met de doelstellingen van de Habitatrichtlijn.
  2. Preventieve maatregelen (veebescherming) en de wil tot aanpassing van contraproductieve veehouderijpraktijken zijn essentieel om een duurzame co-existentie met grote carnivoren te realiseren. Compensatiemaatregelen voor geleden schade en voor investeringen in bescherming gaan hierbij hand in hand. Schadeloosstelling zonder preventie raden ze af.
  3. Overheden, landbouworganisaties en ngo’s hebben een sleutelrol in het informeren en verspreiden van goede informatie over preventieve maatregelen en ondersteuning van veehouders. 
  4. Het behoud van gezonde populaties van wilde hoefdieren is essentieel om een alternatief te bieden voor predatie op vee en aldus schade aan vee te beperken.

    Oorzaken effectiviteit preventiebeleid

Er zijn heel wat verschillende nuttige veebeschermingsmaatregelen die alle onder bepaalde omstandigheden goed inzetbaar zijn. Rossi et al. (2012) spitsen dit toe op verschillende doorgaans grootschalige veeteeltpraktijken die gangbaar zijn in Frankrijk, waarbij de soort en het type vee, de grootte van de exploitatie, terreinkarakteristieken et cetera bepalen welke maatregelen het best ontplooid kunnen worden. Van Eeden et al. (2018) geven een overzicht van de effectiviteit van preventieve maatregelen om predatie op vee te beperken (niet beperkt tot wolven), die weer samengevat zijn uit vier andere reviewstudies die samen 114 casussen bevatten. Hoewel er weinig kwantitatieve effecten worden weergegeven (‘hoeveel procent minder predatie is er?’), komt hier wel uit dat de meeste veebeschermingsmaatregelen zorgen voor minder predatie op vee. 

Foto 7.3.1    Wolven en neofobie (zie ook kader 6.1.1). Wolven zijn meestal erg argwanend voor nieuwe of vreemde objecten, in dit geval een cameraval. Zodra deze wolf de cameraval ziet, vlucht het dier weg. Fotocompilatie: WENR.

Verschrikkingsmethodes zoals fladry (een lange lijn met daaraan linten of vlaggen; wolven zijn bang voor dergelijke linten en zodoende kan het gebruikt worden om wolven te weren uit percelen of rondom vee), lichtflitsen, knallen of andere luide onaangename geluiden (…) die in afwezigheid van mensen worden toegepast, hebben vaak maar een kortstondig effect, omdat ze inwerken op neofobie, argwaan of schrik voor nieuwe situaties. (Zie foto 7.3.1 en kader 6.1.1 voor definities over gedrag.) Afschrikking die niet gepaard gaat met een werkelijke fysieke bestraffing (zoals een elektrische schok), leidt dan doorgaans tot een leerproces dat er geen werkelijk gevaar schuilt in de maatregel (Shivik & Martin, 2000), waarna de barrière alsnog overwonnen wordt (Khorozyan & Waltert, 2019). In sommige gevallen kan dit zelfs leiden tot positieve conditionering (Ward et al., 2008). Deze vormen van lichte verschrikking kunnen wel een langdurig effect hebben wanneer deze gepaard gaan met aversieve conditionering naar mensen toe en niet permanent worden ingezet (Shivik, 2006; Stone et al., 2017). Dit kan min of meer selectief in tegenstelling tot standaard worden ingezet door middel van bewegingssensoren: wordt een beweging in de nabijheid van een ongewenste plaats gedetecteerd, worden afschrikkingsgeluiden, lichten of zelfs geuren vrijgegeven. Hierbij wordt geadviseerd om een bepaalde afschrikking nooit meer dan zes weken aansluitend in te zetten, teneinde gewenning te voorkomen (Stone et al., 2017). Een nog meer selectieve inzet maakt gebruik van gps-gegevens van een gezenderde wolf, via een zogenaamde Radio Activated Guard (RAG; Breck et al., 2002). Dit laat eveneens een heel doelgerichte menselijke inzet toe om een ongewenste wolf actief te verjagen (zie onder). 

Elektrische rasters blijken volgens Khorozyan & Waltert (2019) en Bruns et al. (2020) de doeltreffendste veebeschermingsmaatregel, met een langdurig effect en een sterke predatievermindering. Bij een goede installatie en onderhoud ligt de effectiviteit van elektrische afsluitingen op nagenoeg 100%; bij kleinschalige exploitaties of hobby-houders is dit veruit de doeltreffendste maatregel (Bruns et al., 2020). Criteria voor wat een wolfwerende elektrische afsluiting inhoudt, verschillen echter van land tot land, en soms zelfs binnen één land (Reinhardt et al., 2012). Elektrische afsluitingen zijn echter ook relatief gevoelig voor mankementen en hoe groter een af te sluiten perceel is, hoe groter de kans op een mankement. Er blijkt echter geen aversieve conditionering gepaard te gaan met elektrificeerbare afsluitingen: wanneer elektrische spanning wegvalt als gevolg van een mankement (en de bestraffing ook verdwijnt) herneemt predatie relatief makkelijk. Er is dus waarschijnlijk enkel aversieve conditionering op het aanwezig zijn van elektrische spanning, die mogelijk waargenomen kan worden door wolven zonder rechtstreeks contact.

De inzet van kuddebewakingshonden wordt algemeen als redelijk efficiënt geëvalueerd (Van Eeden et al., 2018; Bruns et al., 2020; Van Bommel, 2020b), maar de efficiëntie hangt sterk af van de grootte van de te bewaken kudde, het aantal honden ten opzichte van de grootte van de roedel wolven, de training van de honden en de interactie met de herder. In Frankrijk worden kuddebewakingshonden (en andere maatregelen) doorgaans ingezet in combinatie met nachtkralen, al dan niet geëlektrificeerd, en/of met de aanwezigheid van een herder (Rossi et al., 2012). Voor de Duitse situatie, die relatief goed overeenkomt met de Nederlandse, adviseren Bruns et al. (2020) het gebruik van elektrische rasters en, voor grotere kuddes schapen, dit te combineren met kuddebewakingshonden. Hoewel Rossi et al. (2012) vermelden dat kuddebewakingshonden minder geschikt lijken om kuddes runderen te bewaken als gevolg van een meer verspreide begrazingswijze ten opzichte van schapen, identificeren Gehring et al. (2010) kuddebewakingshonden als zeer effectief voor bescherming van runderen. 

Halsbanden

Halsbanden voor schapen die bij een aanval een luid ultrasoon signaal uitzenden, zijn verkrijgbaar in de handel, maar hebben hun doeltreffendheid nooit bewezen. (Voor details, zie Mergeay et al. (2019).) De geluiden die mensen als ultrasoon beschouwen en die gebruikt worden in zulke halsbanden zijn voor zowel schaap als wolf wel perfect hoorbaar. Uitentreuren is op vele soorten getest of felle geluiden in staat zijn om ongewenste dieren op afstand te houden (zie Edgar et al. (2007) voor een overzicht). Een kortstondig effect valt niet uit te sluiten als gevolg van neofobie en ook persoonlijke verschillen tussen dieren kunnen sterk zijn, maar gewenning is de regel (Crawford et al., 2018). Een cruciale doch wetenschappelijk onbeantwoorde vraag is of de fysieke bestraffing die uitgaat van de halsband (een fel geluid) opweegt tegen de beloning van de jachtdaad, gecombineerd met eerdere positieve conditionering op kleinvee als geschikte prooi. Er zijn zelfs gevallen bekend van positieve conditionering van wilde dieren op geluiden bedoeld om af te schrikken, waarbij het geluid wordt geassocieerd met voedsel waarvan de dieren zouden moeten worden weggejaagd (Ward et al. 2008).

In Zuid-Afrika worden brede pvc-halsbanden (King Collar) of metalen gaashalsbanden (Dead Stop Collar) of vergelijkbare halsbanden gebruikt die de nek en hals van schapen fysiek beschermen tegen predatie tegen jakhals, luipaard en jachtluipaard (Shivik 2006; The Predation Management Forum 2016). Dit geeft volgens Smuts (2008) een reductie van predatie van 80 tot 100%. Jakhals past zich soms wel aan door het schaap op een andere manier te doden dan via een keelbeet, maar desalniettemin maakt de halsband predatie veel moeilijker. De lage prijs maakt de drempel om een pvc-halsband te gebruiken laag bij Afrikaanse veehouders (Smuts, 2008). Dit lijkt geen ingang gevonden te hebben in Noord-Amerika of Europa om schapen te beschermen tegen wolven, mogelijk omdat wolven snel leren om de schapen op een andere manier te doden dan via een keelbeet. 

Halsbanden voor wolven zijn eveneens ontwikkeld en getest (Hawley et al., 2009, 2013; Rossler et al., 2012). Hierbij wordt een wolf gevangen, al dan niet gezenderd en voorzien van een schokhalsband. Wanneer een wolf te dicht bij een vee-exploitatie komt en een vooraf radiografisch ingestelde zone betreedt, krijgt de halsband een signaal om een elektrische schok te geven. Dit gaf een sterk effect op de wolf voorzien van de halsband, dat ook enigszins doorsijpelde naar andere leden van de roedel, maar was maar efficiënt zo lang de batterij actief was. De langste batterijduur die hiermee gerealiseerd werd, was zestig dagen. Veertig dagen na het uitvallen van de batterij waren alle effecten uitgewerkt (Rossler et al., 2012). Dit systeem is uiteindelijk amper inzetbaar door de grote inspanning die vereist is om een wolf te vangen en de korte duur van de werkzaamheid. In zeer versnipperde landschappen bezaaid met kleinschalige exploitaties is het resultaat bovendien een labyrint van toegelaten en verboden zones, die niet verenigbaar lijken met de Habitatrichtlijn. 

Een alternatieve methode maakt gebruik van een gps-zender of een radiozender waarmee een wolf voorzien is. Wanneer een wolf zich in een ongewenste omgeving bevindt, worden afschrikkingsmethodes (lichtflitsen, felle geluiden, …) geactiveerd die de nabijheid van mensen moet simuleren (Breck et al., 2002). Aangezien de meeste wolven al enigszins negatief geconditioneerd zijn op intensieve menselijke activiteiten mijden ze dan tijdelijk die plaatsen. Deze methode werkt doorgaans relatief goed, maar vereist eveneens een gezenderde wolf en heeft het risico op habituatie wanneer dit niet gepaard gaat met een regelmatige, werkelijke menselijke aanwezigheid (Stone et al., 2017). Deze methode is echter wel inzetbaar om probleemwolven negatief te conditioneren op mensen: zulke wolven zijn door hun probleemgedrag voldoende benaderbaar met een verdovingsgeweer, waarna ze gezenderd kunnen worden. Via de gps-zender kan hun positie nauwgezet gevolgd worden en kunnen verjagingsmaatregelen zeer doelgericht op aversieve conditionering naar een bepaald gedrag toegepast worden. 

Wolfwerende afrasteringen over grote lengten

Nederland kent momenteel, juli 2021, één situatie waarbij middels een afrastering over grote lengte bewust gepoogd wordt om de wolf buiten te sluiten. Om Nationaal Park De Hoge Veluwe, tevens Natura 2000-gebied, staat een hek waarvan de vanuit ontsnipperingsbeleid gerealiseerde uitwisselmogelijkheden voor wilde dieren in 2019 zijn dichtgezet om te voorkomen dat wolven het park binnenkomen (NOS, 2019). Daarnaast heeft Stichting Wolvenhek Fryslân in juli 2021 ter illustratie een proefopstelling gebouwd. Het uiteindelijke plan van de stichting is om nabij de provinciegrens, met Groningen, Drenthe, Flevoland en Overijssel, een circa 150 kilometers lang hekwerk te realiseren met de intentie om de vesting van de wolf te voorkomen. Vanuit het perspectief van vitale ecosystemen en natuurlijke uitwisseling van dieren bezien, is dit een conflicterende ontwikkeling die strijdig moet worden geacht met de intentie van de natuurwetgeving en de specifieke zorg die voor soortenbescherming moet worden betracht (Boerema et al., 2021; Trouwborst, 2018). De provincie Fryslân geeft aan daarom geen vergunning/ontheffing af te kunnen geven voor het plaatsen van het totale wolvenhek. Uit omliggende landen is geen geval bekend waarin wolven doelgericht geweerd werden met afrasteringen over grote lengten. Het voormalige ‘ijzeren gordijn’ splitste tot 1989 Duitsland op en beperkte evenzeer migratie van dieren. (Dit geldt waarschijnlijk ook voor de recentelijk gerealiseerde hekken die vluchtelingen moeten tegenhouden in o.a. Bulgarije, Griekenland, Hongarije.)

Momenteel kennen verschillende landen echter wel fysieke afsluitingen van een deel van hun territorium ten aanzien van buurlanden als preventieve maatregel voor de verspreiding van Afrikaanse varkenspest door zwijnen. Dit is momenteel het geval op de grens tussen Duitsland en Polen over een afstand van ongeveer 300 km (https://blog.wwf.de/schweinepest-zaun-polen/) en tussen Frankrijk en België over een afstand van circa 140 km. Deze rasters zijn naar verwachting behoorlijk wolfwerend (persoonlijke mededeling Ilka Reinhardt). Het beoogde plan van Stichting Wolvenhek Fryslân heeft echter als enige het concrete doel om wolven te weren. Vanuit natuurdoelstellingen is een dergelijk hek onwenselijk. Een dergelijk hek zal voor vele soorten een barrière vormen en zodoende de vitaliteit van populaties negatief beïnvloeden. Dit zal vooral gelden voor soorten die mobiel zijn. Wolven zijn zeer mobiel en daarnaast creatief in het vinden van een doorgang of omweg. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat een dergelijk hek zijn doel zal bereiken, namelijk het duurzaam buiten houden van wolven. 

Ervaringen in andere landen met wolvenbeheer

Verjaging van wolven heeft als doel het vertoonde ongewenste gedrag in de toekomst te ontmoedigen en te elimineren, doordat de verjaagde wolven de negatieve ervaring kunnen linken aan hun gedrag. Dit maakt verjagen van wolven die geïnteresseerd zijn in vee niet efficiënt: wolven associëren de verjaging met mensen, niet met het vee zelf. Hoewel verjaging dan kan zorgen voor een lokaal effect is het gedrag zelf niet veranderd. Er is hooguit een conditionering tegen mensen. Dit kan evenwel nuttig zijn indien het vee duidelijk in de buurt van mensen voorkomt. 

Verjagen heeft zijn nut al bewezen bij wolven die sterk gehabitueerd zijn aan mensen en kan dit proces omkeren. In zulke gevallen is het aangewezen om de sterkst mogelijke verjaging toe te passen, wat doorgaans neerkomt op schieten met niet-lethale munitie. 

Het beschieten van wolven met vuurwapens met niet-lethale munitie dient door hiervoor opgeleide personen te gebeuren. De afstand waarbinnen met rubberen munitie voldoende nauwkeurig geschoten kan worden (zonder vitale delen te raken), is minder dan 30 m. Dit beperkt de mogelijkheid tot verjagen tot wolven die goed benaderbaar zijn. 

Uitwerking

Verjagen en conditioneren van wolvengedrag

Bij elke vorm van conditionering is er een verband tussen 1) een waarneming, 2) een reactie en 3) een beloning of bestraffing voor die reactie, wat uiteindelijk leidt tot versterking/verzwakking van het gedrag (Shivik et al., 2003). Zo leren dieren welk voedsel eetbaar dan wel giftig/vies is of welke andere dieren of planten gevaarlijk zijn. Felle waarschuwingskleuren in het dierenrijk dienen vaak om giftigheid of oneetbaarheid te adverteren (‘aposematisme’), hetgeen helpt om een spontane conditionering te versnellen. Bijvoorbeeld: een jonge, nieuwsgierige wolf die wil weten of een wespennest interessant is en 19 keer in zijn neus gestoken wordt met een pijnlijk gif, laat de 20e keer die contrasterend gekleurde zoemers met rust. 

Verjaging van wolven heeft als doel om via een aversieve conditionering een bestaande positieve terugkoppeling tussen bepaald gedrag en een beloning te doorbreken en om te keren. Bijvoorbeeld: een wolf heeft de link gelegd tussen mensen en de aanwezigheid van voedsel, mogelijk omdat sommige mensen het dier gevoerd hebben. Er is nu een positieve conditionering op mensen en de wolf zoekt actief mensen op, in de hoop voedsel te vinden (zie Nowak et al., 2021). Zulke conditionering naar mensen komt bij talloze diersoorten voor (vossen, beren, bavianen, makaken, meerkatten, egels, dassen, meeuwen, ganzen, zangvogels, karpers, haaien, ...).

Deze positieve conditionering kan soms doorbroken worden, maar vereist dan een veel sterkere aversieve conditionering op mensen: de wolf moet telkens wanneer hij mensen opzoekt, een zeer onaangename ervaring opdoen, die hij duidelijk associeert met mensen. Hoe langer een dier al positief geconditioneerd is op mensen, hoe moeilijker dit gedrag om te keren is. “A fed bear is a dead bear” is een gezegde dat hier zijn oorsprong vindt: een op voedsel geconditioneerde beer is zeer moeilijk nog aversief te conditioneren op mensen en hun omgeving, zodanig dat er vaak niets anders opzit dan de beer te doden (Shivik et al., 2003). In Yellowstone National Park worden wolven die toeristen te dicht benaderen (gehabitueerd op mensen en nieuwsgierig naar wat deze wezens nog te bieden hebben), beschoten met paintball geweren (Smith et al., 2020b). De felle pijn die dit veroorzaakt, volstaat doorgaans om deze wolven duurzaam te verjagen en mensen te doen mijden. Wanneer zulke wolven gevoed zijn geweest, is dit echter veel moeilijker te realiseren (Reinhardt et al., 2020). 

In Europa komt de noodzaak om wolven aversief te conditioneren op mensen zeer weinig voor: brutaal gedrag komt bij wolven zeer weinig voor en is zo goed als altijd het gevolg van voederen van jonge wolven, of van welpen die uit nesten werden geroofd en dan tijdelijk in gevangenschap werden gehouden (Linnell et al., 2002, 2021). Twee goed gedocumenteerde gevallen uit Polen in 2018 kunnen ook daaraan toegewezen worden (Nowak et al., 2021). 

Vee en wolf duurzaam verjagen

De belangrijkste aanleiding voor het verjagen van wolven komt voort uit economische schade aan vee, en de wens om een wolf die vee aanvalt te verjagen zonder de wolf te doden. Wolvenplannen in verschillende Europese landen vermelden de mogelijkheid om niet-lethale munitie te gebruiken om wolven te verjagen na aanvallen op vee (zie par. 7.1).

Conditionering tegen aanvallen op vee is echter zeer moeilijk, omdat alle soorten die we kennen als vee ook voorouders hebben die natuurlijke prooidieren zijn van wolven. Wolven zijn van jongs af aan positief geconditioneerd op hoefdieren (wilde of tamme) en bovendien ook evolutionair gekneed om hoefdieren te willen doden en eten. Het verjagen van wolven die vee aanvallen, bijvoorbeeld met paintball-kogels of met rubberen kogels, zorgt niet voor een negatieve conditionering op vee, maar op een negatieve conditionering op de oorzaak van die pijn: mensen (Shivik et al., 2003). Een hond die een klap krijgt van zijn baasje wanneer hij een worst van een tafel grijpt, heeft niet geleerd dat worsten niet eetbaar zijn, maar dat zijn baasje hem een klap geeft wanneer hij zijn hond betrapt. Het resultaat is dat de hond leert om te stelen wanneer de baas er niet is. Zo lang er worsten onbewaakt op tafel liggen, zullen er worsten van tafel gegrist worden. 

Het verjagen van een wolf die vee probeert te grijpen kan weliswaar lokaal even soelaas bieden, maar dit is het gevolg van de verhoogde menselijke activiteit die de wolf verjaagt. Het onderliggende gedrag is niet verdwenen en verschuift naar een plaats waar minder menselijke verstoring voorkomt (Santiago-Avila et al., 2018). Het belang van een goede bescherming van vee tegen predatie vloeit immers voort uit de quasi-onmogelijkheid om predatoren aversief te conditioneren tegen hun natuurlijke prooidieren. 
Het is dus belangrijk om te begrijpen dat het verjagen van een wolf die geïnteresseerd is in vee niet leidt tot een conditionering tegen vee. Het kan net als andere veebeschermingsmaatregelen leiden tot minder predatie, maar dit is vooral een gevolg van de schrik voor mensen, geen ontwikkeling van aversie ten aanzien van vee. 

Aversief conditioneren op vee

Er zijn pogingen gedaan om wolven aversief te conditioneren op een bepaald type voedsel, door voedsel met een emeticum (een stof die zwaar doet braken na inname) aan te bieden in combinatie met een nieuwe geur (Rusiniak et al., 1979; Tobajas et al., 2019, 2020a). De nieuwe geur heeft hetzelfde doel als een felle kleurwaarschuwing bij insecten (aposematisme) en dient om een nieuwe associatie te veroorzaken bij de predator en deze sterk in te prenten: bijvoorbeeld vanille + vlees = braken of misselijkheid. Het verwachte resultaat is dan dat daarna ook andere items voorzien van die geur gemeden worden, zonder dat er moet worden geproefd. Bij testen op honden en wolven in gevangenschap lijkt dit behoorlijk te werken: 4 op de 5 wolven weigerden na inname van het emeticum geur-behandeld vlees (Tobajas et al., 2020a) en bij sommige honden duurde de aversie op geur + voedsel zonder emeticum tot 11 maanden. Dit is natuurlijk nog ver verwijderd van het vermijden van predatie op levend vee. Testen op vossen en experimentele nesten met eieren van rode patrijs behandeld met een emeticum tonen echter aan dat het principe van geconditioneerde voedselaversie kan leiden tot minder nestpredatie (Tobajas et al., 2020b).

In België is in 2020 een vierjarig proefproject gefinancierd waarin geprobeerd wordt om schapen te voorzien van een geur + onaangename smaak, om te testen of wolven aversief geconditioneerd kunnen worden op een combinatie [schaap + pijnlijke smaak + geur] (FWO 2021). Doel is dat wanneer een wolf een schaap bijt, een pijnlijke stof vrijgegeven wordt in de mond van de wolf. De geurstof dient om een nieuwe associatie op te wekken en aanvallen op schapen te vermijden: schaap met geur = pijn. Dit is niet bedoeld voor bescherming van kleine kuddes bij particulieren, maar eerder als bescherming van grote kuddes waar andere veebeschermingsmaatregelen moeilijk te implementeren zijn. De verwachting is dat, indien het principe werkt, er slechts een groepsbescherming optreedt wanneer de meerderheid van schapen permanent op deze manier behandeld wordt. De kans lijkt klein dat dit leidt tot algemene aversieve conditionering op schapen (M. Chastel, persoonlijke mededeling). 

Verjagen en afleren

Bij elke vorm van verjaging moet een wolf een duidelijke associatie ervaren tussen de verjaging zelf en zijn gedrag. Alleen dan kan er een negatieve conditionering ontstaan op het correcte doel. Zo niet, dan ontstaat er een negatieve conditionering op een secundaire activiteit, bijvoorbeeld de aanwezigheid van mensen op het moment van de bestraffing. Telkens wanneer zijn ongewenste gedrag niet bestraft dan wel beloond wordt (bv. succesvolle jacht op gedomesticeerde prooi), verzwakt deze associatie. Hoe sterker de bestraffing, hoe efficiënter de conditionering verloopt. Een maatregel die een wolf hooguit doet vluchten (bijvoorbeeld knallen, lichtflitsen) maar die verder geen negatieve effecten veroorzaakt, heeft als risico dat er gewenning optreedt. Er wordt daarom aangeraden om te verjagen met de sterkst mogelijke technieken zonder het dier in gevaar te brengen en zo vroeg mogelijk in het ontstaan van een positieve conditionering, teneinde die positieve conditionering vroegtijdig te doorbreken (Reinhardt et al., 2020). Hoe vaker een dier ‘beloond’ is voor de handeling, hoe moeizamer om dat weer af te leren. Dit hele proces heeft veel raakvlakken met het trainen van honden en hondentrainers weten dan ook hoe belangrijk het is een dier op het juiste moment en op de juiste manier iets te leren. Over het algemeen zijn meerdere herhalingen nodig om een wolf iets af te leren en het dier te herprogrammeren naar een niet-ongewenst gedragspatroon. Het moge duidelijk zijn dat dit in geval van een vrij levende wolf lastig uitvoerbaar is, omdat moeilijk te voorspellen is waar en wanneer het dier het af te leren gedrag weer gaat uitvoeren. Vandaar dat de auteurs aangeven dat het vangen en zenderen van de wolf dit proces kan vergemakkelijken, omdat het dier beter gemonitord kan worden. Dit is relatief eenvoudig voor wolven die mensen associëren met voedsel en dus dichterbij te benaderen zijn. 

Reinhardt et al. (2020) melden dat wolven dermate intelligent zijn dat verjagingsacties van tevoren goed moeten worden uitgedacht en vervolgens door deskundigen uitgevoerd. Elke situatie staat op zich en moet grondig geanalyseerd worden: wat trekt de wolf in de eerste plaats aan en kan die situatie vermeden worden (bijvoorbeeld voedselafval opbergen in niet-bereikbare container)? 

Het is vervolgens belangrijk om te weten hoe een wolf is geconditioneerd, zodat een gerichte verjaagactie kan worden uitgedacht die de betreffende wolf een negatieve associatie met zijn conditionering geeft. Een wolf die mensen benadert vanuit zijn associatie dat een mens een kans op voedsel betekent, moet een negatieve associatie met mensen opleveren. Deze categorie is het eenvoudigst, omdat de wolf mensen nabij benadert of tolereert en er dus gericht gehandeld kan worden met bijvoorbeeld schieten met een paintballgeweer en aangepaste munitie (niet-toxische gelatinekogels). Er is in Europa wel enige ervaring met verjaging, maar dan vooral met beren. Er zijn geen gepubliceerde studies over de effectiviteit van verjaging en gedragsbeïnvloeding van wolven. Volgens Linnell et al. (2002) is dat niet verwonderlijk gezien de geringe mate waarin wolven brutaal gedrag ontwikkelen. Vuurwerk dat binnen 10-15 m van de wolf explodeert, resulteert wel in het direct vluchten van de wolf, maar daarbij is geen langetermijneffect vastgesteld. Scherpe pijn, veroorzaakt door niet-lethale munitie, heeft een veel sterker effect qua negatieve associatie dan een knal of lichtflits. Of het ook een langetermijneffect heeft, is in Europa niet onderzocht. Het kent ook praktische beperkingen, aangezien het veel van de schutter eist. Het dier moet vanaf de juiste afstand aangeschoten worden; te dichtbij is gevaarlijk, te ver weg is onnauwkeurig, met risico op het raken van vitale delen. 

Verjaging met niet-lethale munitie kan met vuurwapens en rubberen munitie (hagel of kogels). Rubber of plastic kogels kunnen veilig op circa 20 meter worden gebruikt en zijn dus geschikt om wolven die mensen associëren met voedsel, en dus nabij te benaderen, af te schrikken (Reinhardt et al., 2020). Deze methode is maar trefzeker tot een afstand van maximaal 30 m. Het doelwit is doorgaans de bilspier, omdat daar de kans op ernstige schade aan het dier klein is. Op grotere afstand is de kans op raken van vitale delen (bijvoorbeeld buik, kop, ribben) te groot. 
Een alternatief dat gebruikt wordt, is schieten met paintball-geweren (kaliber 0.68 inch) en harde gelatine-kogels. Deze zijn herbruikbaar wanneer ze niet uiteenspatten en bestaan uit biologisch afbreekbare materialen. Ook deze zijn maar trefzeker op 30 m afstand of hebben op grotere afstand te weinig impact. In Noord-Amerika wordt deze methode regelmatig toegepast op coyotes, wolven en beren (Smith et al., 2020b; Young et al., 2019; Black Bear Conservation Coalition, 2015). Ook het gebruik van beanbags is beperkt tot zeer korte afstanden (<15 m) en daardoor weinig bruikbaar. 

Verjaging met negatieve conditionering aan mensen is in de praktijk dus enkel ethisch in de praktijk te brengen wanneer een wolf zich laat benaderen tot minder dan 30 m en is dus bijna alleen mogelijk bij sterk aan mensen gehabitueerde wolven. 

Praktische uitvoerbaarheid van verjaagmethoden in Nederland

In de praktijk is het alleen nodig en nuttig om verjaging toe te passen op sterk gehabitueerde wolven. Het praktisch uitvoeren van verjaagacties van wolven in Nederland zal niet eenvoudig uitvoerbaar zijn. Ten eerste valt het niet mee om een wolf te zien te krijgen, laat staan te verjagen. Ten tweede is het belangrijk te weten welke wolf het betreft. Indien de ontheffing is beperkt tot een specifieke wolf (bijvoorbeeld een wolf die bewezen herhaald goed beschermd vee aanvalt), dan is het niet eenvoudig om die wolf te herkennen (tenzij zijn gedrag zo herkenbaar anders is, zie bijvoorbeeld wolf Billy, par. 4.6). Soms is ook niet helder of het een bepaald individu betreft wat herhaald onwenselijk gedrag vertoont of dat het om meerdere wolven gaat. Ten derde is het vervolgens niet eenvoudig om een wolf binnen effectieve afstand van 20-30 meter te krijgen voor toepassing van de verjaagmethode. Indien er geschoten gaat worden, is dat lastig in een menselijke leefomgeving vanwege veiligheidsrisico’s. Verder geven Reinhardt et al. (2020) aan dat het wenselijk is een vergunning voor een bepaalde tijd en plaats te laten gelden, dat er gedegen gecommuniceerd wordt in verband met de gevoeligheid van het thema en dat de mensen die schieten (lethaal of verjagend) anoniem worden gehouden. 

Verwachte effect op de wolf als gevolg van het gevoerde faunabeheer in Nederland

De in Nederland voorkomende inheemse wilde hoefdieren betreffen ree, wildzwijn, damhert en edelhert en die staan allemaal op het dieet van wolven. Alleen ree mag in principe overal in Nederland voorkomen, voor de andere soorten is nog steeds sprake van aangewezen leefgebieden en daarbuiten nulstand. De aantallen hoefdieren worden sterk verlaagd door beheer. Er worden in Nederland tellingen van hoefdieren gehouden die een beeld geven van de huidige trend van de populatie. Het is echter moeilijk om inzicht te krijgen in de werkelijke populatiegrootte van hoefdieren. In de leefgebieden op de Veluwe en in Noord-Brabant tonen de wolven dat de hoefdierpopulatie geschikt is voor een wolf om zich te vestigen. De wolvenpopulatie bevindt zich echter in de vestigingsfase met nog lage aantallen. Onduidelijk is of het faunabeheer het behalen van de ecologische draagkracht van de wolf beperkt. Met de terugkeer van de wolf is het dan ook van belang de effecten van het afschot van wild op de prooidierbeschikbaarheid van de wolf nader onder de loep te nemen.

Uitwerking

Of er een effect van het gevoerde faunabeheer is, is afhankelijk van een aantal factoren. Ten eerste hoeveel hoefdieren wolven als voedsel nodig hebben per jaar en dus waar de hoefdierpopulatie aan moet voldoen. Ten tweede: gedegen inzicht in de hoefdierpopulatie qua aantallen, samenstelling en dynamiek. Ten derde: wat er jaarlijks via beheer wordt verwijderd uit de hoefdierpopulatie. In onderstaande paragrafen is dit nader uitgewerkt.

Voedselbehoefte van wolven

In hoofdstuk 8 is het dieet van wolven in omliggende landen uitgewerkt, maar voor Nederland zijn momenteel nog geen gegevens beschikbaar. In Groot-Bruinderink et al, 2012 is een uitwerking gemaakt van de hoeveelheid voedsel die een wolf eet en wat dat betekend voor een gebied. Daaruit kwam dat een wolf gemiddeld 4 à 5 kg vlees per dag eet en dat in de Lausitz, Duitsland, één wolf gemiddeld 65 reeën, negen edelherten en zestien wilde zwijnen per jaar doodt. Duidelijk is dat zonder vitale hoefdierpopulaties een gebied ongeschikt is. Hoe dat in Nederland uitpakt is onzeker en een analyse van een mogelijk effect dus speculatief. Wolven gaan zich wellicht specialiseren, waarbij onduidelijk is welke prooidiersoorten van belang zijn, welke fractie daarvan beschikbaar is als prooi, of die beschikbaarheid geldt voor alle wolven, welke fractie van de prooi wordt gegeten, wat het effect is van een combinatie van prooidiersoorten op deze relatie, en in hoeverre landbouwhuisdieren moeten meetellen als potentiële prooi.

Monitoring en beheer van hoefdierpopulaties in Nederland

De in Nederland voorkomende inheemse wilde hoefdieren betreffen ree, wildzwijn, damhert en edelhert en die staan allemaal op het dieet van wolven. Alleen ree mag in principe overal in Nederland voorkomen, voor de andere soorten is nog steeds sprake van aangewezen leefgebieden en daarbuiten nulstand (IPO, 2019). In enkele provincies ontstaat enige ruimte voor hoefdieren buiten de leefgebieden, bijvoorbeeld wildzwijn in Limburg en Noord-Brabant, mits ze geen belangrijke schade veroorzaken. Voor alle hoefdiersoorten geldt dat er populatiebeheer middels afschot plaatsvindt, variërend van circa 45 tot 80% van de populatie per jaar (zie www.faunabeheereenheid.nl voor faunabeheerplannen). Het beheer is dus van invloed op de wolf, omdat het bepaalt waar hoefdierpopulaties mogen voorkomen en hoe groot deze populaties dan mogen zijn. 

Het faunabeheer wordt gedaan om (bedrijfsmatige) schade aan gewassen, bosbouw of natuurwaarden te beperken en daarnaast vanuit verkeersveiligheid. Populatiebeheer met ondersteunend afschot is niet het doel, maar een van de middelen om die overlast of risico’s te beperken. Ingrijpen in populaties door afschot kan alleen als de noodzaak is aangetoond, er geen alternatieven zijn en de instandhouding van de te beheren soort is geborgd. Deze drie voorwaarden vereisen een zorgvuldige onderbouwing van keuzes en een transparant afweegkader. Daarnaast vereist het een goed inzicht in de aantallen, trends en dynamiek van hoefdieren (Groot Bruinderink & van der Grift, 2015). In drukbevolkt Nederland met een sterk versnipperde natuur is dit met regelmaat een dilemma. Er is bijvoorbeeld nog maar weinig bekend over het verband tussen de populatiegrootte van reeën en het optreden van diverse vormen van schade. Ook is er weinig bekend over welke sleutelfactoren het optreden van schade bepalen en vervolgens op welke wijze die sleutelfactoren gebruikt kunnen worden om de diverse vormen van schade te voorspellen en er in het beheer op te anticiperen (Van der Grift., 2018). Dit heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat de relatie tussen beheer van reeën en verkeersrisico’s onduidelijk is. Of dat door de geïsoleerdheid van de Veluwe, in combinatie met de beheerdoelen ten gunste van onder andere bosverjonging, de populatie van edelherten niet de minimale levensvatbare populatieomvang van 4000 individuen bereikt (Den Ouden et al., 2020).

Er worden in Nederland tellingen van hoefdieren gehouden, die een beeld geven van de huidige trend van de populatie. Het is echter moeilijk om inzicht te krijgen in de werkelijke populatiegrootte van hoefdieren. Europees onderzoek (Croft et al., 2018) maar ook onderzoek specifiek voor Nederland (Groot Bruinderink et al., 2009) geeft aan hoe weinig bestaande kennis er is over dichtheden, aantallen, populatiestructuur, migratie/dispersie, reproductie en sterfte, in dit geval specifiek voor wildzwijn. Ook voor de overige hoefdieren is dit het geval, vandaar de aanbeveling meer inzicht te krijgen in aantallen, trends en dynamiek van hoefdieren bij het faunabeheer (Groot Bruinderink & Van der Grift, 2015). 

Mogelijk effect van faunabeheer op wolven

Momenteel is nog niet duidelijk wat de wolven eten in Nederland. Daarnaast zijn er wel cijfers over aantallen getelde, afgeschoten en doodgereden hoefdieren, maar is er geen duidelijk overzicht over de werkelijke aantallen, samenstelling en dynamiek van de hoefpopulatie. Op basis van de wolven die een territorium hebben gevonden op de Veluwe en in Noord-Brabant (zie Figuur 5.9.1), kan gesteld worden dat die wolven de lokale hoefdierpopulatie geschikt vinden. Kortom, het is waarschijnlijk dat natuurgebieden met vergelijkbare hoefdierdichtheden en/of samenstellingen geschikt zijn voor wolven. Ook in Duitsland zijn de hoefdierdichtheid en/of samenstellingen lokaal verschillend, maar wordt aangegeven dat die over het algemeen dermate gunstig zijn dat die niet limiterend zijn voor wolven (par. 5.6; Kramer-Schadt et al., 2020; Reinhardt et al., 2021). Uit enkele studies in Duitsland is gebleken dat in gebieden met wolven het aantal geschoten hoefdieren niet afweek van omliggende gebieden waar geen wolven voorkomen en dat de hoefdierpopulaties een vergelijkbare trend vertoonden (Sächsisches Staatsministerium für Umwelt und Landwirtschaft, 2009; Nitze, 2012). Ilka Reinhardt (persoonlijke mededeling) geeft ook aan dat er vooralsnog geen bijstelling van het afschotbeleid heeft plaatsgevonden in Duitsland vanuit de belangen van de wolf. Deze studies zijn echter ingestoken vanuit het populatiebeheer en niet vanuit de wolf, zoals in deze uitwerking is beoogd.

In de leefgebieden op de Veluwe en in Noord-Brabant (Figuur 5.9.1) tonen de wolven dat de hoefdierpopulatie geschikt is voor een wolf om zich te vestigen. De wolvenpopulatie bevindt zich echter in de vestigingsfase met dus nog lage aantallen. Onduidelijk is of het faunabeheer het behalen van de ecologische draagkracht beperkt. Voor Noord-Brabant is onduidelijk of binnen het leefgebied de wilde hoefdierpopulatie mogelijk wat beperkt is en dat het dier als zodanig met regelmaat ook schapen aanvalt (GW1625m; zie par. H4.6) of dat deze wolf dat vanuit bijvoorbeeld gemak doet. Op de Veluwe komen aanvallen op vee zelden voor en dus eten de wolven daar vrijwel alleen wilde hoefdieren. De huidige aantallen en samenstelling van hoefdieren in de leefgebieden lijken dan ook toereikend. Lokaal kan er omgekeerd wel een effect van de wolf op hoefdieren merkbaar zijn. Medio juli 2021 zijn er nog maar weinig edelhertkalveren waargenomen, terwijl dat er in de voorgaande jaren veel meer waren (voorgaande jaren 30 tot 40 kalveren, dit jaar ongeveer 10; persoonlijke mededeling F. Theunissen, Natuurmonumenten Planken Wambuis). De inschatting van de beheerders is dat dat het gevolg is van predatie van wolven die sinds een jaar weer aanwezig zijn in dit gebied, Leefgebied wolf Zuidwest-Veluwe; Figuur 5.9.1). Het is niet uitgesloten dat dit op grotere schaal op de Veluwe speelt. En vervolgens, dat dit op termijn wel consequenties heeft voor de biomassa hoefdieren op de Veluwe, helemaal als er tevens afschot op diezelfde hoefdierpopulatie plaatsvindt. Monitoring van de hoefdierpopulatie qua stand, samenstelling en trend (zie par. 7.5.2) is dan ook belangrijk om tijdig en gedegen de afschotaantallen te kunnen bijstellen.

In juli 2021 heeft de Faunabeheereenheid Gelderland (FBE) de werkplannen voor het hoefdierbeheer op de Veluwe voor 2021-2022 gepresenteerd (FBE 2021). Daarin wordt aangegeven dat om de biodiversiteit te behouden – en daarnaast verkeersrisico’s en landbouwschade te voorkomen – de huidige stand van hoefdieren drastisch wordt verlaagd. Voor edelherten is voorzien dat de voorjaarsstand (circa 3200 herten) of zomerstand, dus inclusief kalveren (circa 4600 herten), wordt verlaagd naar een voorjaars stand van 1600 herten, voor zwijnen van ca. 10.000 naar 1350, en voor damherten van circa 1117 naar 414. Er is dus voorzien om circa 80% van de wilde hoefdieren (exclusief ree) te verwijderen middels afschot. In het faunabeheerplan grote hoefdieren (FBE, 2019a) geeft de FBE aan dat de effecten van de wolf op hoefdieren aanleiding kan zijn tot tussentijdse aanpassingen in het faunabeheerplan. Uit dit document, en ook uit het Faunabeheerplan monitoringssoorten (FBE, 2019b), kan niet opgemaakt worden of bij het bepalen van de doelstanden van hoefdieren rekening is gehouden met de mate van invloed van het afschot op het behalen van de ecologische draagkracht van het gebied voor wolven. Het is aannemelijk dat een dergelijke forse reductie van het prooibestand van invloed is op de aanwezige wolven en/of toekomstige ontwikkeling van de wolvenpopulatie. Of dat gaat resulteren in ander gedrag of dieet van wolven en in welke mate dit afschot het behalen van de ecologische draagkracht van het gebied verhindert, is vooralsnog de vraag. Onderzoek naar de effecten van het populatiebeheer op de prooidierbeschikbaarheid van de wolf is dan ook aan te bevelen.

Buiten de Veluwe is het aanbod aan wilde hoefdieren beperkter en geldt voor zwijn en/of edelhert zelfs een nulstand. Ree is de meest voorkomende soort, maar de stand van deze soort is sterk verlaagd door beheer. Dit verkleint de kansen voor wolven om zich buiten de Veluwe duurzaam te vestigen en hier tot reproductie te komen. Het kan ook betekenen dat de wolven hier grotere territoria claimen om voldoende prooi te herbergen en/of vaker onbeschermde (semi-)gedomesticeerde hoefdieren als schapen prederen (zie ook par. 4.6 en hfst. 8). Dit kan ook het effect zijn voor reeds gevestigde wolven, ook op de Veluwe, indien in hun territorium de hoefdierstand flink wordt verlaagd.

Met de terugkeer van de wolf is het dan ook van belang om bij het beheer van hoefdieren rekening te houden met deze predator. Het is aan te bevelen om de huidige beheerplannen nog eens onder de loep te nemen en bij het bepalen van de afschotdoelen rekening te houden met de verwachte predatie door wolven. Dit is ook de aanbeveling in het voor de Raad van Europa door de Large Carnivore Initiative Europe (LCIE) opgestelde ‘guidance document’ over grote predatoren (Linnell et al., 2008). Daarin is gesteld dat het voor de wolf en lynx van groot belang is dat bij het bepalen van de afschotquota’s voor het hoefdierbeheer, de aanwezigheid van grote roofdieren wordt betrokken.

Foto 7.5.1    Wolvin met aangezogen tepels en dus jongen. Foto: Hugh Jansman.