Gedrag en wolf-mensrelatie

Adaptatie van wolven in een door mensen gedomineerd cultuurlandschap

Wolven zijn zeer flexibele dieren en in cultuurlandschappen passen ze zich snel aan de aanwezigheid van mensen aan. Door die flexibiliteit kunnen ze in principe overal voorkomen waar wolven veilige dagrustplaatsen kunnen vinden en er een voldoende hoog prooiaanbod is. Zo lang wolven mensen zien als een potentiële bedreiging of toppredator, zullen wolven de confrontatie met mensen blijven mijden. Het risico zit in habituering, het afleggen van schuwheid naar mensen toe, veelal veroorzaakt door menselijk handelen. Met name indien wolven mensen gaan associëren met voedsel (positieve conditionering) kunnen conflictrisico’s ontstaan (zie par. 6.2). Daarnaast kunnen wolven leren dat onvoldoende beschermd vee, met name schapen, een geschikte voedselbron is, ook al komen schapen meestal in de buurt van mensen voor.

Uitwerking

De oorspronkelijke vraag “Welk gedrag van wolven, onder andere ten opzichte van mensen, is als natuurlijk te beschouwen en welk gedrag is afwijkend?” is eerder een filosofische dan een zuiver wetenschappelijke vraag, want ze hangt af van de definitie van de term ‘natuurlijk’. In een denkkader waarin mensen geen deel uitmaken van ‘de natuur’, leidt alle invloed van mensen op deze natuur tot niet-natuurlijke situaties. In die context is er in Nederland geen ‘wilde natuur’, enkel nog ‘cultuurnatuur’ en leidt elke aanpassing van organismen aan een cultuurlandschap tot niet-natuurlijke situaties: de situatie zou zich in volledige afwezigheid van mensen niet voordoen, maar is in dezen dan ook eerder hypothetisch. Indien de mens wordt beschouwd als intrinsiek onderdeel van de natuur, leidt elke interactie tussen mensen en andere soorten wel tot natuurlijke situaties. De vraag is misschien ook helemaal niet relevant. Een wolf kan best zonder actief toedoen van mensen zichzelf bepaald gedrag eigen maken (wat we dan als ‘natuurlijk’ kunnen beschouwen doordat de evolutie spontaan is gebeurd), doch het gedrag kan uiterst ongewenst zijn voor mensen. Vandaar dat in overleg met de opdrachtgever de oorspronkelijke vraag is geherformuleerd tot “Welke veranderingen in wolvengedrag kunnen verwacht worden als gevolg van de aanpassingen van wolven aan een door mensen gedomineerd cultuurlandschap?”

Kader 6.1.1 belangrijke gedragstermen (LCIE 2019; Reinhardt, 2020):

Habituatie (of gewenning) is een leerproces waarbij een individu gewend raakt aan bepaalde, regelmatig voorkomende stimuli zonder positieve of negatieve gevolgen voor het dier. Wolven die gehabitueerd zijn (aan mensen), hebben geleerd dat mensen geen directe bedreiging vormen en verdragen de aanwezigheid van mensen in zekere mate. Zo lang dit niet gepaard gaat met een specifieke interesse in mensen, menselijke infrastructuur, activiteiten of voertuigen is dit gedrag niet problematisch. 

Er wordt gesproken van sterke habituatie wanneer wolven de nabijheid van mensen op zeer korte afstand (<30 m) verdragen. Dit kan immers makkelijker leiden tot regelmatige interactie met mensen en positieve conditionering. 

Conditionering is een leerproces waarin een bepaald type gedrag wordt versterkt of afgezwakt als gevolg van positieve of negatieve stimuli. Voorbeeld: de pavlovreactie. Als een prikkel A (geluid) herhaaldelijk voorafgaat aan prikkel B (het voeren) dat een bepaald gedrag (speekselproductie) oplevert, dan zal op den duur prikkel A reeds dat gedrag opleveren, ook zonder prikkel B. 

Positieve conditionering is de versterking van een gedrag als gevolg van een positieve ervaring die gepaard gaat met het gedrag. Deze versterking kan het gevolg zijn van voedsel, een interessant voorwerp of een andere aangename ervaring, bijvoorbeeld spelgedrag. We spreken van voedselconditionering wanneer een wolf de aanwezigheid van mensen of menselijke infrastructuur associeert met voedsel, en daardoor mensen of hun infrastructuur actief opzoekt. 

Aversieve conditionering (of negatieve conditionering) treedt op wanneer een bepaald gedrag geassocieerd wordt met een negatieve ervaring. Dit kan gebruikt worden om ongewenst gedrag preventief te voorkomen (efficiëntst) of om reactief een positieve conditionering af te leren (zeer moeilijk). In paragraaf 7.4 wordt dit meer in detail besproken.

Van een nabije ontmoeting (Eng: close encounter) is sprake als tussen een wolf en een mens minder dan 30 m afstand van elkaar is, en waarbij de wolf de mens als zodanig kan herkennen (dus niet een mens in een auto of in een schuilhut).

Opvallend gedrag (Eng: conspicious behaviour) is gedrag van een wolf richting mensen dat buiten de gedragsrange ligt van de meeste wolven. Dit omvat ongewoon, ongewenst tot brutaal gedrag.

Vluchtafstand: de afstand tot waarop een mens een wolf kan benaderen voordat het dier vlucht.

Een brutale wolf (Eng: bold wolf) is een wolf die vrijwillig en herhaaldelijk als mens herkenbare personen tolereert binnen 30 m of herhaaldelijk mensen tot <30 m benadert. Dit kan gevaarlijk worden voor mensen indien het escaleert.

Onder een aanval (Eng: predatory attack) van een wolf wordt verstaan een aanval met als doel het doden en consumeren van een prooi.

Met neofobie wordt bedoeld de angst voor alles wat nieuw en onbekend is (zie foto 7.3.1).

Wolf en mens

De wolf is een toppredator waarvan vaak wordt gezegd dat deze geen natuurlijke vijanden heeft. Het beeld van een hiërarchische voedselpiramide als basis van ecologische interacties is echter ruimschoots achterhaald (Stahler et al., 2020b; Estes et al., 2010) en moet eerder gezien worden als een web van talloze ecologische interacties. Wolven hebben naast talloze ziekteverwekkers en parasieten ook wel degelijk natuurlijke predatoren en/of dieren die wolven kunnen doden vanuit onderlinge concurrentie. De Euraziatische lynx (Lynx lynx) is een belangrijke predator van welpen die wolvendichtheden lokaal sterk kan beïnvloeden (Sidorovich et al., 2018) en ook de bruine beer (Ursus arctos) is een predator waar wolven rekening mee moeten houden. Daarnaast zijn prehistorische mensen tienduizenden jaren lang natuurlijke predatoren van wolven geweest, waardoor wolven altijd en overal een natuurlijke alertheid ten aanzien van andere grote predatoren inclusief mensen aan de dag moesten leggen. 

Daar waar wolven niet in contact komen met andere grote predatoren, bijvoorbeeld de arctische tundra van Noord-Canada waar de zogenaamde arctische wolf (Canis lupus arctos) voorkomt, is hun schuwheid naar mensen daarentegen zeer laag, evenwel zonder agressief gedrag naar mensen (Mech, 1989). Wolven in Europa zijn daarentegen eeuwenlang vervolgd geweest en het is aannemelijk dat natuurlijke selectie daardoor heeft geleid tot zeer schuwe, onopvallende en teruggetrokken dieren die confrontaties met mensen mijden (Linnell et al., 2002). Dit is wat men nu als natuurlijk en tegelijk wenselijk gedrag beschouwen. Binnen elke populatie is er echter natuurlijke variatie in karakters: er zullen van nature individuen voorkomen die minder dan gemiddeld schuw zijn en aan het andere einde zullen ook meer dan gemiddeld schuwe dieren voorkomen. In Yellowstone National park is circa 50% van de wolven schuw en dergelijke wolven zullen mensen vermijden; circa 40% is tolerant naar menselijke aanwezigheid, maar blijft op gepaste afstand, en een zeer klein aantal is niet bang voor mensen, en is ‘sterk gehabitueerd’. Deze laatste vormen een risico voor een mens-wolfconflict (Smith et al., 2020b).

In door mensen gedomineerde cultuurlandschappen is het zo goed als onvermijdelijk dat er natuurlijke selectie optreedt voor individuen die minder schuw zijn: de extreem schuwe individuen zullen dit type landschap mogelijk mijden of er weer uit wegtrekken of er niet in kunnen overleven (Linnell et al. 2021). De wat meer tolerante wolven kennen ook nog weer onderlinge variatie: wolven die menselijke activiteit accepteren, maar mensen zo veel mogelijk uit de weg gaan, maar ook wolven die zich niet door menselijke activiteit laten storen en dus zichtbaar zijn voor mensen. Zulk minder schuw gedrag is op zich niet problematisch, wanneer het niet gepaard gaat met ongewenst gedrag dat als problematisch kan worden beschouwd (zie par. 6.2). De intensieve menselijke aanwezigheid en tevens grootschalige versnippering van het landschap door wegen zijn nergens zo groot als in België en Nederland (Jaeger et al., 2011). De wolven die daar voorkomen, zien dagelijks mensen zonder daar noodzakelijk een onmiddellijke vluchtreactie tegenover te zetten. Het is voor hen zelfs nodig om mensen grotendeels te negeren, tenzij de onderlinge afstand te klein wordt en de aanwezigheid van mensen als een risico kan worden ervaren. Zolang ze niet actief mensen opzoeken en benaderen op korte afstand is dit gedrag als normaal en risico-arm te beschouwen. Er zijn incidenteel ook (vooral zwervende en jonge) wolven die menselijke woongebieden doorkruisen en daarbij mensen veelal negeren en op een drafje het gebied doorkruisen. Ook dit gedrag is niet abnormaal, en vormt intrinsiek geen risico voor mensen. Het is echter essentieel dat wolven mensen blijven zien als een potentiële predator die wolven in hun omgeving in zekere mate tolereert. 

Een belangrijke component van gedrag van dieren is niet genetisch bepaald, maar is aangeleerd en wordt vervolgens versterkt door positieve of negatieve ervaringen (‘conditionering van gedrag’). Het eerste levensjaar is een periode waarin makkelijk nieuw gedrag verworven wordt (zie ook par. 6.2 en 7.2) (Langenhof & Komdeur, 2018). Bovendien zijn jonge wolven die leren op eigen benen te staan zelden al efficiënte jagers, waardoor ze makkelijker geneigd zijn om experimenteel, atypisch gedrag te vertonen in een poging om aan voedsel te komen. Dit wordt waarschijnlijk versterkt wanneer de ouders vroegtijdig overlijden (verkeer, verwondingen, stroperij, legaal afschot, …). Het is belangrijk om te vermijden dat jonge wolven mensen associëren met een makkelijke toegang tot voedsel of mensen niet meer als een potentieel gevaar beschouwen en aldus positief geconditioneerd raken aan mensen (zie par. 6.2 en 7.2). De meeste recente gevallen van ongewenste interacties met mensen in Europa zijn immers hieraan toe te schrijven (par. 6.2; Linnell et al., 2002, 2021; Reinhardt et al., 2020; Nowak et al., 2021). Sterke habituering en positieve conditionering kunnen ook het gevolg zijn van doelbewust opzoeken (bijvoorbeeld voor fotografie) van rendez-vous sites. Zie paragraaf 6.2 voor een nadere uitweiding over dit thema. 

Wolf en landbouwhuisdieren

Vee en wilde hoefdieren zijn vanuit het perspectief van wolven beide gewoon hoefdieren. Alle veesoorten zijn afstammelingen van wilde voorouders die zelf natuurlijke prooisoorten waren van wolven. Er is geen reden om te denken dat wolven dan ook een objectief onderscheid maken tussen vee (op basis van een identificatie) en wilde prooien. Ze kunnen vrij zeker wel het onderscheid maken tussen de verschillende soorten op basis van uitzicht en geur. Wanneer wolven vee lijken te mijden als prooidier is dat niet noodzakelijk omwille van de identiteit van de soort zelf, maar omdat vee doorgaans sterk geassocieerd is met de nabijheid van mensen, en daardoor indirect gemeden wordt. Vrij levend vee of vee dat extensief zonder beschermingsmaatregelen gehouden wordt in uitgestrekte natuurgebieden of in de kern van wolventerritoria niet gemeden, maar wordt waarschijnlijk als ieder andere prooi beschouwd (Alvares et al., 2015). 

Wanneer wolven zich ‘specialiseren op vee’ moet dat in de context bekeken worden van hoe het vee gehouden wordt: is het dicht bij de mens, dan is er sprake van tolerantie van menselijke nabijheid (habituatie). In kleinschalige landschappen met sterke vermenging van ruimtegebruik (zoals in Nederland en België) is zulke habituatie onvermijdelijk en essentieel voor het overleven van wolven in die omgeving. Is dat in grootschalige natuurgebieden met zeer weinig permanente aanwezigheid van mensen (berggebieden met seizoensbegrazing, zoals in de Alpen), dan hoeft daar zelfs geen habituatie aan te pas komen. Het is daarom aan mensen om te communiceren met wolven via directe en indirecte signalen (bv. veebeschermingsmaatregelen) en aversieve conditionering op die signalen dat vee geen gewenste prooi is (Bovenkerk & Keulartz, 2021; Drenthen, 2021). 

Wolven en ‘probleemsituaties’

Vanuit onze door mensen gedomineerde leefomgeving komen af en toe meldingen van wolven die opvallend gedrag vertonen. In veel gevallen is dat niet gevaarlijk, maar het gevolg van een onjuist beeld van mensen over hoe een wolf zich zou moeten gedragen en/of gewenning van de wolf aan menselijke activiteit. Indien een wolf wel brutaal gedrag vertoont, bijvoorbeeld het tolereren van herkenbare mensen op minder dan 30 m, is dat reden tot zorg. Een gedegen monitoring van de situatie is dan gewenst, in combinatie met het informeren van betrokkenen. In de meeste gevallen is er sprake van sterke gewenning van wolven aan mensen en vervolgens een positieve associatie tussen mensen en voedsel. Dergelijke wolven kunnen vervolgens actief mensen of menselijke omgeving gaan benaderen in de verwachting daar voedsel te verkrijgen. Dit kan direct (gevoerd worden door mensen) of indirect (afval met voedselresten nabij gebouwen). Indien een dergelijke wolf niet beloond wordt, kan het uit frustratie agressief worden en daarbij bijten. Andere aanleidingen die kunnen resulteren in probleemgedrag zijn hondsdolheid en provocatie. Wolven kunnen in een hond een sociale partner zien, een paringspartner of een concurrent. Dit kan resulteren in conflicten. Voor wolven bestaat er niet direct een verschil tussen een wild hoefdier en een gehouden hoefdier; in principe zijn ze allemaal potentieel voedsel. De associatie van gehouden hoefdieren met mensen vormt een belangrijk verschil.

Uitwerking

Het IPO heeft in het Wolvenplan het onderwerp probleemsituaties met wolven opgesplitst in wolf-mens-, wolf-hond- en wolf-vee-situaties (Tabel 1a, 1b en 1c; IPO 2019). Ze variëren van wolven die bebouwd gebied bezoeken of honden benaderen (ingeschat als normaal gedrag) tot wolven die agressief reageren naar mensen of honden, of herhaaldelijk goed beschermd vee aanvallen. Enkele van de situaties zijn gevaarlijk voor mens of hond, maar hoeven niet per se onnatuurlijk te zijn. Het aanvallen van een hond in het territorium van een wolf is natuurlijk gedrag, maar desondanks wel een probleem voor de hond en de eigenaar van de hond. Een wolf ziet ook niet het verschil tussen een wild hoefdier en een gehouden hoefdier, kortom predatie van hoefdieren is voor een wolf natuurlijk gedrag, maar wordt door mensen in geval van gehouden hoefdieren als schade beleefd. Voor de uitwerking van deze vraag is dan ook uitgegaan van probleemsituaties en niet direct probleemwolven. Deels is dit aanvullend uitgewerkt in paragraaf 6.4 (aanvallen van wolf op mens of hond). Aanvallen op vee is nader uitgewerkt in paragraaf 8.1 (dieet wolf) en paragraaf 6.3 (surplus-killing).

Probleemsituaties met mensen

De Duitse autoriteiten (BfN; Bundesamt fur Naturschutz) hebben recentelijk een uitgebreid rapport laten opstellen over brutale/stoutmoedige of vrijpostige wolven en hoe daar mee om te gaan: “How to deal with bold wolves” (Reinhardt et al., 2020). Naast Duitse wetenschappers is daarbij ook een expert van het Zweedse wildschade-instituut (Viltskade Centre VCS) betrokken. Dit instituut heeft wellicht de meeste ervaring als het gaat om ongewenst gedrag van grote roofdieren richting mensen. Naast algemene informatie over het gedrag en gedragsverandering van wolven, wordt er in het rapport ook aandacht besteed aan de verschillende situaties waarin conflicten zich kunnen voordoen, hoe om te gaan met meldingen en zijn vele casussen in Duitsland uitgewerkt. Belangrijke definities hierbij zijn in kader 6.1.1 weergegeven. In onderstaand overzicht zijn de belangrijkste bevindingen uit dat rapport samengevat.

Gedragsonderzoekers schakeren persoonlijkheden in een range van schuw naar brutaal (shyness-boldness continuum). Dergelijk gedrag is consistent en een schuw individu zal in de meeste gevallen zijn hele leven schuw blijven. Dit is bij honden goed herkenbaar. Binnen roedelgenoten kan er dan ook verschil zijn met enkele schuwe en één of enkele brutalere welpen. Gezien de intensieve blootstelling van wolven aan mensen in onze levensomgeving is het opmerkelijk dat er niet frequenter brutale wolven voorkomen.

Jonge wolven hebben een kortere vluchtafstand en kunnen daardoor makkelijk gewennen aan mensen (en dus sneller mensen associëren met bijvoorbeeld voedsel). Wolven ontwikkelen eerst een soort van gewenning voor mensen. Vervolgens kan er een positieve associatie met mensen ontstaan als wolven direct (actief aanbieden) of indirect (voedsel vinden nabij auto’s, parkeerplaatsen en/of gebouwen) gevoerd worden door mensen. Dit risico is groot voor jonge wolven. Jongen worden door de ouders vaak op de rendez-vous site achtergelaten als zij gaan jagen. Als mensen in die omgeving verschijnen, kunnen de ouders de jongen niet tijdig waarschuwen. De welpen zijn nog erg onderzoekend en zullen mensen nieuwsgierig kunnen observeren in plaats van dekking zoeken. Indien in die fase welpen worden gevoerd door mensen of jongen mee naar huis worden genomen, kan er snel gewenning aan mensen ontstaan en eventueel een relatie tussen mensen en voedsel. Dergelijke wolven met een positieve associatie tussen mensen en het verkrijgen van voedsel vormen het grootste risico voor een bijtincident of conflict. Deze wolven zullen in meer of mindere mate actief mensen of een menselijke omgeving bezoeken op zoek naar voedsel. Indien dergelijke wolven tegen hun verwachting in dat voedsel niet krijgen van mensen kunnen ze opdringerig worden en daarbij eventueel zelfs agressief worden. Dit gedrag is bij wilde zwijnen, maar ook bij vossen en semi-wilde grazers in onze omgeving ruimschoots bekend. Wolven kunnen echter meer schade toebrengen in geval van een incident. Dit gedrag staat los van eventueel beheer van wolven. Het idee dat als wolven worden beheerd ze dan schuwer zijn en dus minder gevaarlijk voor mensen is wetenschappelijk niet onderbouwd. Ook hier geld weer de analogie met vossen en wilde zwijnen. Ondanks het intensieve beheer op deze soorten worden jaarlijks brutale en voedsel-geconditioneerde vossen en zwijnen vastgesteld; kortom, dit gedrag kan in alle populaties voorkomen. Voedsel-geconditioneerd gedrag bij wolven is met aversieve conditionering moeizaam om te vormen, omdat dat meerdere blootstellingen aan negatieve ervaringen (vuurwerk, beschieten met rubberkogel e.a.; zie par. 7.4) vereist in voor de wolf duidelijk herkenbare situaties. Dit is in de praktijk nauwelijks te verwezenlijken, helemaal indien de betreffende wolf niet van een zender is voorzien. Het tolereren van mensen binnen 30 meter kan incidenteel voorkomen, maar indien dat bij een individuele wolf herhaaldelijk wordt vastgesteld, is dat een indicatie van sterke gewenning of positieve conditionering. Wolven vluchten meestal al van grote afstand als ze een mens herkennen, maar menselijke machines en gebouwen ervaren ze veelal niet als gevaarlijk. Vandaar dat een mens in een auto of schuilhut vaak dichtbij kan worden benaderd.

Probleemsituaties met honden

Honden, of mensen met een hond, kunnen anders benaderd worden dan een mens alleen. Dit komt omdat de wolf in de hond een sociale partner kan zien, een paringspartner of een concurrent. In die gevallen kan de wolf de aanwezige mens volledig negeren, zoals al enkele keren in Duitsland is vastgesteld. Dit kan er ook toe leiden dat een wolf wekenlang in de omgeving van het dorp verblijft om de potentiële partner te verleiden (Reinhardt et al., 2020). Indien de wolf de hond als concurrent ziet, kan het voorkomen dat de hond wordt aangevallen, ook als de mensen nog in de buurt zijn. De aanval is dan altijd gericht op de hond, nooit op de mens. Ervaringen in Duitsland leren dat als een wolf interesse heeft in een bepaalde hond (bijvoorbeeld een loopse teef), het tijdelijk ‘verhuizen’ van de hond al kan resulteren in het niet meer terugkeren van de wolf. Dit valt onder het verwijderen van een aantrekkende prikkel voor de wolf. 

Naast de hond als gezelschapsdier bestaan er ook werkhonden als de kuddewaakhond. Deze honden zijn eeuwenlang gefokt om zelfstandig te werken en kuddes te beschermen. Het zit zodoende in het karakter van deze honden om vee te beschermen (Bommel et al., 2020b). Normaliter zijn ze ook een slag zwaarder dan wolven en durven ze de confrontatie met wolven aan te gaan. 

Probleemsituaties met landbouwhuisdieren

Conflictsituaties tussen wolven en vee kennen een andere ontstaansgeschiedenis. Gewenning aan mensen speelt daarbij vrijwel geen rol. Voor een wolf is een hoefdier een hoefdier, en het onderscheid tussen een gehouden damhert of een vrij levend damhert is voor een wolf nauwelijks te maken. Dit kan doorgetrokken worden naar landbouwhuisdieren. Wel leren jonge wolven van hun ouders door conditionering welke prooien zij bejagen en dat wordt door een jonge wolf dan ook als normaal beschouwd. Meer over conditionering is uitgewerkt in paragraaf 7.2. Als ouders geleerd hebben dat schapen in het territorium geen geschikte prooi zijn door bijvoorbeeld vervelende ervaringen met stroomdraad en/of een kuddebewakingshond terwijl wilde hoefdieren beschikbaar zijn, dan zullen de ouders vooral wilde hoefdieren pakken en dat gedrag overgeven aan hun jongen (zie par. 8.1). Ook kan een jonge wolf die de ouderlijke roedel heeft verlaten voor het eerst zelf in aanraking komen met gehouden hoefdieren als schapen. Daarbij kan een wolf leren dat schapen een geschikte alternatieve prooi vormen, en dus frequenter schapen prederen. Voor een wolf die geleerd heeft dat gehouden hoefdieren een geschikte prooi vormen, is dat niet eenvoudig af te leren. Als een mens een wolf bij een kudde verjaagt, legt de wolf minder snel de relatie tussen verjaagd worden en het gevaarlijk zijn van vee als prooi, maar vooral dat mensen een gevaar zijn. Het is waarschijnlijk dat een dergelijke wolf elders een aanval zal plegen op een niet-beschermde kudde, kortom dat het probleem zich verplaatst.

Foto 6.2.1   Conflict tussen wolf en schapen. Onvoldoende goed beschermd vee is kwetsbaar voor aanvallen van roofdieren als de wolf. DNA onderzoek via een speekselmonster van een bijtwond kan uitsluitsel geven of het een wolf betreft. Foto’s: Marielle van Uitert (links) en Hugh Jansman (midden en rechts).

Monitoring van brutale wolven en handelingskader

Meldingen van brutale wolven zijn te onderscheiden in twee categorieën, namelijk 1: situaties waarin de menselijke verwachting van natuurlijk wolvengedrag niet overeenkwam met het waargenomen gedrag, en 2: situaties waarin een wolf daadwerkelijk onnatuurlijk vrijpostig gedrag vertoonde. Habituatie, of sterke gewenning aan menselijke aanwezigheid, is een voorwaarde voor brutaal gedrag. En menselijke handelingen zijn vrijwel altijd de aanleiding voor het ontwikkelen van dergelijk gedrag.

Indien een melding is onderzocht en er blijkt inderdaad sprake te zijn van een brutale wolf, dan is het zaak te zorgen dat menselijk gedrag niet resulteert in sterke gewenning en voedsel conditionering van de betreffende wolf. Hiervoor geld het algemene basisprincipe voor wilde dieren: niet benaderen, niet voeren. En dus ook het niet als huisdier opnemen, wat af en toe nog voorkomt (Nowak et al., 2021). Het is ook belangrijk alle bevindingen en stappen goed vast te leggen zodat evaluatie en communicatie eenvoudig kunnen plaatsvinden. Daarnaast is het aan te raden om te onderzoeken of er bepaalde aspecten zijn die aantrekkelijke zijn voor de betreffende wolf, zoals een voor de wolf ‘aantrekkelijke’ hond of voedselrijk afval. Om een gedegen afhandeling mogelijk te maken, is het belangrijk dat een vorm van monitoring wordt opgestart, dat omwonenden en/of het publiek worden geïnformeerd over de te nemen stappen en dat wordt opgeroepen om meldingen door te geven. Afhankelijk van de situatie kan overwogen worden de wolf te vangen en van een zender te voorzien om zijn gedrag beter te kunnen bestuderen en tevens om eenvoudiger aversieve conditionering te kunnen toepassen indien dat gewenst is. In paragraaf 7.4 zijn opties voor aversieve conditionering uitgewerkt.

Naast Reinhardt et al. (2020) hebben ook Linnell et al. (2002) zich met dit onderwerp beziggehouden, met het accent op aanvallen van wolven op mensen. Linnell identificeerde vier manieren die kunnen leiden tot brutaal en/of gevaarlijk gedrag bij wolven:

  1. Hondsdolheid, dat leidt tot zeer afwijkend agressief gedrag. Dit is een situatie die in W-Europa zo goed als volledig uitgesloten is. Zie ook kader 6.4.1.
  2. Sterke habituatie, waarbij wolven hebben geleerd dat mensen helemaal ongevaarlijk zijn. Dit komt vooral voor bij wolven die in hun jeugdfase rechtstreeks in contact zijn gekomen met mensen, bijvoorbeeld door voederen, of die deels in gevangenschap hebben geleefd.
  3. Provocatie, waarbij een wolf in het nauw gedreven wordt en als enige keuze heeft om aan te vallen.
  4. Wolven in zeer artificiële landschappen met zeer weinig natuurlijke prooien en die in grote mate afhankelijk zijn van vee en menselijk afval. 

Daar kan nog een vijfde manier aan toegevoegd worden: verzwakking door bijvoorbeeld ziekte of verwondingen, waarbij wolven soms mensen benaderen op zoek naar voedsel. 

Tevens adviseren Linnell et al. (2021) dat er meer onderzoek nodig is naar gewenning en brutaal gedrag van wolven om meer inzicht te krijgen in het onderliggende ontstaansmechanisme en hoe het te voorkomen. Dit is relevant, nu steeds meer wolven opduiken in door mensen gedomineerde landschappen en brutale wolven een potentieel gevaar vormen.

Buitensporig veel doden van prooi (surplus-killing)

Het doden van meer landbouwhuisdieren dan ervan gegeten wordt, is het gevolg van een onnatuurlijke situatie. Met name schapen zijn in Nederland veelal niet in staat hun natuurlijke vluchtgedrag uit te oefenen. Roofdieren benutten dergelijke situaties door meerdere prooien te doden. In de natuur zou daar ook goed van gegeten worden, maar in een menselijke leefomgeving kan de dreiging voor de wolf ertoe leiden dat het dier snel weer vertrekt.

Uitwerking

Kippenrensyndroom of surplus-killing

Het excessief doden van prooien wordt wel het kippenrensyndroom of surplus-killing genoemd. Vrijwel alle carnivoren, zoals beren, katachtigen en hondachtigen, kunnen aanzienlijk meer prooien doden dan het aantal dat ze nodig hebben voor hun energiebehoefte. Kruuk (1972) definieert surplus-killing als “het doden van een prooi door een roofdier, zonder dat het roofdier, of iemand van zijn sociale groep, ervan eten, terwijl de prooi vrijelijk beschikbaar is en normaliter wel zou worden gegeten”. Het gaat dus niet zozeer om de aantallen en beschikbaarheid, als wel dat er blijkbaar een reflex was om te doden, maar vervolgens niet om te eten. Dit onderscheid is echter niet waterdicht. Er zijn vele situaties waarin roofdieren prooien doden en de prooi slechts zeer gedeeltelijk consumeren. Grizzlyberen die trekkende zalm vangen eten vaak enkel de eitjes en doden daarbij veel meer prooidieren dan strikt genomen noodzakelijk is voor hun voedselvoorziening. Er is immers geen enkele reden voor zo’n beer om zuinigheid aan de dag te leggen in een situatie van overvloed. Het doden van meerdere dieren in een jachtactie is ook bij andere predatoren niet ongewoon. Vaak worden prooien tijdelijk ergens opgeslagen om op een later moment te consumeren. In een kippenren of schapenwei is dat lastig, omdat roofdieren of de prooi niet door het gaas kunnen trekken of alweer door mensen verstoord worden. Ook wolven keren vaak terug naar plekken waar nog dode prooien liggen, met name in perioden van voedselschaarste, en soms maanden later (Mech & Peterson, 2003). Surplus-killing wordt mogelijk gemaakt wanneer prooidieren geen vluchtgedrag (kunnen) vertonen. Het niet vertonen van vluchtgedrag komt niet alleen voor bij landbouwhuisdieren die opgesloten zitten in een raster, maar ook bij wilde hoefdieren (Kruuk, 1972; Miller et al., 1985; DelGiudice, 1998). In de natuur komt een aantal zeldzame scenario’s voor die kunnen resulteren in surplus-killing. De eerste is onnatuurlijke blootstelling, zoals grond broedende vogels op een plek waar roofdieren er wel bij kunnen. Dit kan resulteren in situaties waarin een enkel roofdier, bijvoorbeeld een vos of kat, in korte tijd vele dieren kan doden, maar slechts een fractie opeet. Een ander scenario is extreme donkerte waarbij bijvoorbeeld hoefdieren stokstijf blijven staan en dus niet wegrennen als een roofdier hen besluipt (Kruuk, 1972). Waarschijnlijk is door selectie en adaptatie het voordeliger gebleken voor hoefdieren om in extreme donkerte niet te bewegen, en dus geen risico op blessures e.a. te lopen. De nadelen van dergelijk gedrag worden vervolgens pijnlijk duidelijk als zich zo’n situatie voordoet, en er wel roofdieren opduiken. Ook diepe sneeuw kan resulteren in een buitenkans voor roofdieren om vele hoefdieren te pakken (DelGiudice, 1998). 

Kleine wolvenroedels in Scandinavië kunnen meer dan drie keer zoveel elanden doden als nodig voor hun energiebehoefte, zelfs als de prooidichtheid laag is (Zimmermann et al., 2015). Grote roedels 
(6-9) wolven vertonen minder surplus-killing. Zimmermann et al. suggereren dat surplus-killing door kleine roedels samenhangt met een optimale foerageerstrategie, waarbij alleen de voedzaamste onderdelen van gemakkelijk toegankelijke prooidieren worden geconsumeerd en de detectiekans door mensen wordt geminimaliseerd. Ook zal meespelen dat aaseters meer buit kunnen maken van een prooi die maar gedeeltelijk is opgegeten dan van een vrijwel volledig geconsumeerde buit. Er is dan ook een optimale roedelomvang die zorgt dat de prooi efficiënt geconsumeerd wordt (zie paragraaf 8.1). Duidelijk is dat surplus-killing zich onder de meeste gangbare omstandigheden niet vaak voordoet, wat niet wegneemt dat surplus-killing een normale reflex is: zuinigheid zit niet ingebakken in de natuur van mens noch dier. Surplus-killing is dus een verspilling van prooien en dat kan ook onvoordelig zijn voor roofdieren indien dat resulteert in een te sterke afname van hun prooidieren. Omdat dergelijke situaties zich onder natuurlijke omstandigheden nauwelijks voordoen, zijn de consequenties op grotere schaal verwaarloosbaar. Op lokale schaal kan het echter wel consequenties hebben, denk aan het verhuizen van kolonies van grond broedende vogels naar veiligere oorden. Kruuk (1972) geeft dan ook aan dat surplus-kills de consequentie zijn van gedragscompromissen in zowel roof- als prooidier om zo om te kunnen gaan met verschillende tegengestelde vereisten in hun leefomgeving.

Verschillen in gedrag qua soort en situatie

Het is ongewoon voor wolven om wilde prooien in grote aantallen te doden. Als het zich voordoet, is dat onder zeer unieke omstandigheden als extreme sneeuwdikte. Maar surplus-killing van gedomesticeerde dieren die niet hun normale antiroofdiergedrag kunnen uitoefenen, is niet ongewoon (Mech & Peterson, 2003). Dit kan het gevolg zijn van doorfokken waarbij geselecteerd wordt op gedragskenmerken die handig zijn voor mensen, zoals het temmen of domesticeren, maar die een effectieve reactie op een roofdier beperken. Het kan ook een gevolg zijn van het plaatsen van dieren in een onnatuurlijk leefgebied waardoor dieren niet hun natuurlijke antiroofdiergedrag kunnen uitoefenen (of die geen roofdieren in hun natuurlijke verspreidingsgebied kennen). Een voorbeeld daarvan zijn berggeiten die normaliter de rotsklif op rennen om aan een roofdier te ontsnappen, maar dat in het vlakke Nederland niet kunnen. 

Aangezien in Nederland vooral schapen en geiten niet hun normale antiroofdiergedrag kunnen vertonen en vaak in relatief hoge dichtheden op een relatief klein perceel ingeschaard staan, is het risico van surplus-killing bij deze soorten het grootst. Koeien en paarden zijn, helemaal als ze in natuurlijke kuddes worden gehouden, nog redelijk in staat om een aanval van een wolf af te slaan (zie par. 4.3 en 8.1). 

Of er een verschil is in de kans dat een bepaald type schapensoort te maken krijgt met surplus-killing is niet eenvoudig in te schatten. Landa et al. (1999) vonden dat lichte schapenrassen minder predatie ondervonden van veelvraat (Gulo gulo) dan zwaardere rassen, maar of dit ook doorgetrokken kan worden naar andere carnivoren is niet bekend. Afhankelijk van het antipredatorgedrag van soorten of rassen kan er verschil zijn in de kans op predatie en surplus-killing. In Italië vinden bij landbouwhuisdieren aanvallen vooral plaats op schapen en nauwelijks op geiten (Russo et al., 2014). Surplus-killing werd niet waargenomen bij geiten, maar wel bij schapen, waarbij gemiddeld 7-15 voornamelijk volwassen schapen worden gedood. Gijsbert Six, lid van het Platform voor de Kleinschalige Schapen- en Geitenhouders en actief binnen de gebiedscommissies wolf in Gelderland en Drenthe, geeft aan dat de veredeling door fokkerij bij schapenrassen een glijdende schaal is. Er bestaan op hoofdlijnen doorgefokte, gedomesticeerde rassen zoals Texelaars of kruisingsproducten daarvan, en daarnaast niet-doorgefokte, meer primitieve rassen, zoals de Nederlandse Heideschapen. Hij vermoedt dat de minder doorgefokte rassen een betere antipredatorreactie geven, zoals het weglopen bij een aanval. Naast de reactie van de dieren spelen volgens hem echter ook de omstandigheden een rol, zoals aard en grootte van het terrein, grootte en samenstelling van de groep, begrazing binnen een raster of gescheperd, tijdstip van de dag en het seizoen. Schaapherder Wilfried Buitink geeft daarnaast aan dat ook de stabiliteit van de kudde van belang is. Indien de samenstelling op hoofdlijnen gelijk blijft, is er meer rust in de kudde. Ook factoren als het type hond, de aanwezigheid van een herder en opvang in een nachtkraal zijn volgens hem van belang. BIJ12 geeft aan dat op dit moment van schrijven, juli 2021, het niet mogelijk is om op basis van het registratiesysteem meer duidelijkheid te verkrijgen over dit onderwerp. Om dit beter te kunnen onderzoeken, wordt aanbevolen dat bij schade door de taxateur meer aandacht is voor het vastleggen van informatie als het type schaap, kudde en gebied en daarnaast dat bijvoorbeeld met cameravallen rond nachtkralen in het buitengebied concreter onderzoek wordt gedaan. 

Aanvallen van wolven op mensen en honden

Het risico van een aanval van een wolf is een dominant thema in de beleving van mensen. Desondanks is het aantal incidenten in onze westerse leefomgeving gering en het risico om als mens gebeten te worden door een wolf verwaarloosbaar klein. Het grootste risico vormen wolven die nauwelijks tot geen natuurlijke schuwheid voor mensen (meer) bezitten en positief geconditioneerd zijn op mensen om daar voedsel te verkrijgen. Veelal zijn dergelijke wolven in hun jeugd gevoerd door mensen en associeert het dier mensen met voedsel. Indien een dergelijke wolf mensen benadert in de verwachting daar voedsel te krijgen, maar dat vervolgens niet krijgt, kan de wolf agressief worden. Andere oorzaken kunnen betrekking hebben op oude of zieke wolven die niet meer in staat zijn zelf prooien te jagen en wolven met hondsdolheid. Honden kunnen door een wolf gezien worden als een mogelijke partner, maar ook als concurrent. Dit kan ertoe leiden dat een wolf een hond benadert om de natuur in te lokken, maar ook kan aanvallen en doden.

Uitwerking

Het potentiële gevaar van aanvallen van wolven op mensen en honden is een dominant thema in de media en beleving. In Reinhardt et al. (2020) is dit voor Duitsland uitgewerkt in een rapport hoe om te gaan met vrijpostige, ‘bold’ wolven. In dat rapport worden ook enkele incidenten in Duitsland met wolven uitgewerkt waarbij wolven mensen en/of honden zeer dicht naderden of zelfs honden aanvielen (zie paragraaf 6.2 voor een samenvatting van dat rapport).

Aanvallen op mensen

In Linnell et al. (2021) is uitgewerkt welke aanvallen van wolven op mensen er de afgelopen achttien jaar zijn vastgesteld. Het betreft een vervolg op het eerdere rapport (Linnell et al., 2002) en tezamen geven deze rapporten een gedegen overzicht van de feiten en daarnaast aanbevelingen voor vervolgonderzoek. Onderstaand overzicht is dan ook samengevat en afkomstig uit deze twee rapporten.

Historisch is er veel bewijs voor vele aanvallen van wolven op mensen. Er konden drie categorieën van aanvallen worden onderscheiden. Het merendeel betrof aanvallen van wolven met hondsdolheid of rabiës (1). Daarnaast is er een categorie waarbij het gedrag van de wolf wordt omschreven als onderzoekend of verdedigend (2). De meeste bijtincidenten in die categorie betroffen situaties waarin de wolf uit zelfverdediging handelde. Daarnaast werd vastgesteld dat wolven incidenteel een mens ter test bijten om te onderzoeken of mensen eventuele prooien zouden kunnen zijn. De derde categorie betreft concreet aanvallen vanuit jachtgedrag om een prooi te grijpen (3). Dit gedrag werd vooral vastgesteld onder specifieke sociologische en ecologische condities, onder andere in gebieden met weinig wilde prooien en arme kwetsbare menselijke leefgemeenschappen (zoals regionaal in Azië en het Midden-Oosten, waar kinderen worden ingezet om vee te hoeden). De aanvallen waren meestal op kinderen gericht. Onder dergelijke omstandigheden foerageren wolven bij gebrek aan natuurlijk voedsel ook op vuilstorten op zoek naar aas, vaak nabij menselijke nederzettingen (zie ook par. 6.1 en 6.2). Linnell et al. (2021) geven aan dat desondanks slechts een heel klein deel van de wolven daadwerkelijk test of kinderen een potentiële prooi zouden kunnen zijn. Ook kunnen het gewonde of verzwakte wolven betreffen die niet meer in staat zijn natuurlijke prooien te pakken en dan op zoek gaan naar eenvoudig voedsel.

Kader 6.4.1 Hondsdolheid

Hondsdolheid, ook wel rabiës genoemd, is een dodelijke infectieziekte die wordt veroorzaakt door een virus. Hondsdolheid kan via een beet, krab of lik van een geïnfecteerd dier overgedragen worden op mensen. Infectie leidt tot zenuwverschijnselen. In Nederland komen infecties met deze ziekte bijna nooit voor, meestal gaat het om patiënten die het virus in het buitenland hebben opgelopen. In de meeste landen in Oost-Europa, Azië, Afrika of Latijns-Amerika komt rabiës nog voor (bron & meer informatie: www.rivm.nl/rabies). Omdat wolven soms afstanden van ruim 1000 km afleggen vanuit de ouderlijke roedel op zoek naar een eigen territorium (zie par. 6.5), is het mogelijk dat ze vanuit besmette gebieden in Oost-Europa de ziekte meebrengen.

Voor Europa is het risico van mensen voor een bijtincident met een wolf de laatste decennia aanzienlijk minder geworden aangezien hondsdolheid vrijwel niet meer voorkomt, en helemaal afwezig is in Centraal-Europa. Daarnaast omdat de sociologische en ecologische omstandigheden zijn veranderd. De hoefdierdichtheid, de natuurlijke prooi voor wolven, is in Centraal-Europa relatief hoog, dus de noodzaak om naar alternatief voedsel te zoeken is er nauwelijks. Daarnaast is de levensstandaard voor mensen sterk verbeterd en komen riskante situaties als het laten hoeden van een kudde schapen door een kind niet meer voor.

Hoewel de dichtheid aan mensen in Europa groot is en er inmiddels ruim 15.000 wolven leven, is het aantal bijtincidenten met wolven opvallend laag. Linnell et al. (2021) vermelden dan ook dat het risico groter is dan nul, maar veel te klein om te kunnen berekenen. De meeste incidenten met wolven doen zich voor in Azië en het Midden-Oosten, waar hondsdolheid nog voorkomt, het prooiaanbod gering is en ook lokaal nog armoede heerst onder mensen.

Voor de periode 2002-2020 werd door literatuurstudie informatie verkregen van 489 menselijke slachtoffers van aanvallen door wolven. Voor Noord-Amerika en Europa is die informatie redelijk betrouwbaar. Voor Azië en het Midden-Oosten is de informatie minder eenvoudig te verkrijgen, laat staan te verifiëren. Vaak is er geen onderzoek gedaan of het daadwerkelijk een wolf betrof, of bijvoorbeeld zwerfhonden. In 67 gevallen, waarvan 9 keer fataal (dodelijk), ging het om een aanval van een wolf (zie par. 6.1 voor definitie van ‘aanval’). In 380 gevallen, waarvan 14 fataal, ging het om wolven met hondsdolheid. In 42 gevallen, waarvan 3 fataal, ging het om uitgelokt/verdedigend gedrag. Van de 489 slachtoffers betrof het zes keer Noord-Amerika en zeven keer Europa, meestal bijtwonden. In twee gevallen in de westerse wereld was het fataal, beide in Noord-Amerika. In één geval betrof het een gewonde wolf. In het andere geval was er geen herleidbare aanleiding waarom de wolf tot de fatale aanval was overgegaan. Alle andere gevallen in Noord-Amerika en Europa betroffen situaties waar wolven regelmatig in de nabijheid van mensen werden gezien, nauwelijks schuw waren, en in veel gevallen gewend waren om mens-gerelateerd voedsel te vinden of huisdieren te doden. Gewenning of habituatie aan mensen lijkt dan ook een grote rol te spelen in het risico op een bijtincident en Linnell et al. (2021) bevelen dan ook sterk aan om meer aandacht te geven aan het voorkomen van gewenning en onderzoek te doen hoe het ontstaat bij wolven en hoe het kan worden afgeleerd. Meer hierover in paragraaf 6.1, 6.2 en 7.4. 

Reinhardt et al. (2020) melden dat in Zweden onderzoek is gedaan naar het gedrag van wolven als ze actief door mensen worden benaderd. Van gezenderde wolven werd bepaald waar de dagrustplaats was om vervolgens deze wolf, of mogelijk wolven, te voet zo voorzichtig mogelijk te benaderen. In alle gevallen gingen de wolven op de vlucht, zonder agressief te zijn. De gemiddelde vluchtafstand was 100 meter. In Rusland en Wit-Rusland is het gebruikelijk om welpen uit de burcht te halen om de wolvenpopulatie te verkleinen. Wolven verdedigen hun nest met jongen niet tegen mensen, terwijl ze dat wel tegen een beer zouden doen. Ook een prooi wordt door wolven niet verdedigd tegen mensen. Kortom, wolven zijn van nature niet agressief naar mensen.

Nederland

In Nederland is sinds de terugkeer geen melding bekend van een aanval op mensen. Wel is de beleving van mensen onderzocht. Het Motivaction-onderzoek van het ministerie van LNV uit november 2020 vermeldt dat van de ondervraagden 76% van de inwoners in wolvengebieden aangeeft dat wolven schuwe dieren zijn die in principe geen mensen aanvallen (Grient & Kamphuis, 2020).

Aanvallen op honden

Wolven kunnen in honden een concurrent zien die op dezelfde agressieve wijze uit het territorium wordt gejaagd als een vreemde wolf, soms met dodelijke afloop voor de indringer. Echter, een wolf kan in een hond ook een potentiële partner zien en zodoende honden actief benaderen of zelfs mee de natuur inlokken (Reinhardt et al., 2020). Voor Nederland zijn geen serieuze incidenten bekend tussen wolven en honden (Bommel et al., 2020). In Duitsland is een aantal probleemsituaties tussen wolf en hond geweest (Reinhardt et al., 2020; Bommel et al., 2020). Ilka Reinhardt meldt dat in de afgelopen 21 jaar het aantal bevestigde gevallen van een aanval van een wolf op een hond beperkt is. In één geval ging het om een jachthond die, overigens niet gedurende een jacht, aan de eigenaar ontsnapte, een wildspoor volgde en daarbij op een of meerdere wolven stuitte. In een ander geval liep een hond naar een wolf en begon te blaffen. Deze honden hebben het niet overleefd. In beide gevallen vond dit incident plaatst tijdens de voortplantingsperiode, een periode waarin wolven verhoogd agressief zijn naar indringers. In twee andere gevallen ging het om situaties dat honden ‘s nachts buiten het erf zijn aangevallen en gedood werden door wolven. In een laatste geval ging het om een voormalige roedelwolf die door een concurrent was verstoten uit zijn roedel. Het dier was gewond, had schurft en was in slechte conditie. Dit dier is een periode frequent gezien door mensen. Het viel uiteindelijk ‘s nachts een hond aan die aan de ketting lag op een erf. Dit dier is vervolgens op een later moment met vergunning afgeschoten. Andere gevallen die niet fataal waren, zijn uitgewerkt in Reinhardt et al. (2020) en paragraaf 6.2.

In Scandinavië (Zweden, Noorwegen en Finland) is het risico van wolven voor honden veel groter doordat er meer interacties zijn. Liberg et al. (2010) vermelden dat in de periode 1995-2005 151 honden door wolven zijn gedood. 80% daarvan betrof jachthonden. In Finland worden jaarlijks ca. 38 jachthonden gedood (Tikkunnen & Kojala, 2020). Daarnaast werden vele honden verwond. Dit is niet alleen een economisch verlies voor de eigenaar, maar veelal ook een emotioneel verlies, aangezien er vele uren training in de jager-hond-relatie zijn geïnvesteerd (Liberg et al., 2010; Skogen et al., 2017; Tikkunnen & Kojala, 2020). Het risico van een aanval van een wolf op een jachthond gedurende de jacht is in Scandinavië groter dan in Nederland. Bij de elandjacht lopen de jachthonden vaak op zeer grote afstand voor de jagers uit, op zoek naar een eland om die met geblaf staande te houden, zodat jagers het dier kunnen schieten. Aanvallen op jachthonden gebeurden over het algemeen in situaties waarbij de jager meer dan 200 m van zijn hond verwijderd was (Tikkunnen & Kojala, 2020). Als een jachthond daarbij op een wolf of roedel wolven stuit, resulteert dat vaak in een agressieve confrontatie, omdat de wolven de hond veelal als een indringer zullen beschouwen. Deze vorm van jacht kennen we in Nederland niet, zodat het risico op een aanval van een wolf op een jachthond ook kleiner zal zijn, helemaal als de hond goed gehoorzaamt of aan de lijn is. 

In Scandinavië is gezocht naar oplossingen om het risico voor jachthonden te verkleinen. Doordat wetenschappelijk onderzoek in Noorwegen en Zweden is verenigd in het Skandinavian Wolf Research Project, SKANDULV, kan gezamenlijk opgetrokken worden. Aangezien er elke winter 10-20 wolven worden voorzien van een zender, kan op afstand worden vastgesteld waar de roedel zich bevindt. Zodoende kan ook aan jagers gecommuniceerd worden of er in een bepaald gebied die dag een verhoogd risico is op het aantreffen van wolven. Dit heeft geresulteerd in een ‘wolventelefoon’ die jagers kunnen bellen om hen deze informatie te verschaffen. Ook in Finland is een dergelijk systeem ontwikkeld. Ook hier werd de informatie van gezenderde wolven gedeeld, in dit geval via een website met data op 5x5km2-niveau. Het aantal aanvallen op honden nam in gebieden met gezenderde wolven af, omdat jagers rekening konden houden met de aanwezigheid van wolven. Het is een kostbaar systeem en kan ook resulteren in het illegaal doden van wolven, maar voor de draagkracht onder met name jagers was deze methode erg belangrijk (Tikkunnen & Kojala, 2020) Ook de wolventelefoon wordt door jagers enorm gewaardeerd (Liberg et al., 2010). 

In Oost-Europa, met name Wit-Rusland, worden frequent honden gedood door wolven. Een bekend fenomeen is het doden van waakhonden die aan de ketting liggen (Jedrzejewski et al., 2010). Meestal zijn het zwerfhonden of honden in regio’s die vrijwel door mensen zijn verlaten die worden aangevallen door wolven. Dit is wellicht het gevolg van concurrentie tussen de wolf en de hond, hoewel sommige wolven honden gewoon als gemakkelijke prooi lijken te zien (Sidorovich, 2017).

In Vlaanderen werd in 2020 één casus goed gedocumenteerd in het kader van het vaststellen van schade door wolf voor het verkrijgen van een schadevergoeding. Een hond ontsnapte uit een omheind erf bij een alleenstaande woning in bosgebied en werd gedood en gedeeltelijk opgegeten teruggevonden aan de buitenzijde van de omheining. Daarnaast werd een hond ook eenmaal teruggevonden als prooi-item in de uitwerpselen van wolf (par. 8.1; Van der Veken et al., 2021). Er is geen link met de gedocumenteerde casus, aangezien de betreffende uitwerpselen in een eerdere fase dan dit incident werden ingezameld.

Preventie

Een analyse van geregistreerde aanvallen van wolven op mensen door de menselijke geschiedenis heen geeft aan dat (los van hondsdolle individuen) vooral wolven in slechte conditie mensen benaderen (jonge, zieke of schurftige dieren, …) en dat zo’n slechte conditie vaker voorkomt wanneer wolven geconfronteerd worden met een gebrek aan natuurlijke prooien (Linnell et al., 2002). Het is daarbij vermeldenswaardig dat dichtheden van wilde hoefdieren momenteel op een historisch hoogtepunt staan in vele delen van Europa (Apollonio et al., 2010), waarbij ook wilde hoefdieren in toenemende mate voorkomen in cultuurlandschappen (Morellet et al., 2011). Dit maakt dat ook in vele cultuurlandschappen het prooiaanbod geen belemmering vormt voor de vestiging van wolven (Linnell et al., 2021). Gezien de toenemende leeftijd van bos in Nederland, de toename van mastjaren (jaren met veel eikels en beukennoten; stapelvoedsel voor hoefdieren) en de minder strenge winters, worden de omstandigheden voor de hoefdierpopulatie alleen maar gunstiger (Den Ouden et al., 2020). 

Linnell et al. (2002) stellen drie pijlers voor om ongewenst gedrag bij wolven te vermijden: 

  1. Bestrijd hondsdolheid. Nederland is sinds 1988 vrij van hondsdolheid verklaard door de wereldorganisatie voor dierengezondheid (World Organization for Animal Health), België sinds 2001 en Duitsland sinds 2008.
  2. Herstel populaties van wilde prooien en bescherm vee met aangepaste methodes, zodat wolven niet afhankelijk zijn van voedselbronnen die dicht bij de mens staan.
  3. Houd wolven wild: vermijd dat wolven de aanwezigheid van mensen associëren met een makkelijke maaltijd of andere positieve ervaringen (positieve conditionering). 

Mogelijke gevolgen van de aanwezigheid van de wolf in Nederland voor de verkeersveiligheid en recreatie

Het directe effect van de aanwezigheid van de wolf in Nederland op de verkeersveiligheid is momenteel zeer gering; in de periode 2015-juli 2021 zijn er in Nederland vijf aanrijdingen met wolven op verkeerswegen geweest. Indirecte effecten, zoals een verandering in het aantal aanrijdingen met prooidieren van de wolf, zijn onbekend. De verwachting is dat, hoewel het aantal aanrijdingen met wolven zal toenemen naarmate de populatie groeit, het directe effect op de verkeersveiligheid gering zal blijven. Enerzijds omdat het verwachte aantal aanrijdingen met wolven relatief gering blijft in vergelijking met bijvoorbeeld het aantal hoefdieren dat jaarlijks wordt aangereden, anderzijds omdat er goede mogelijkheden zijn, met rasters en faunapassages, om aanrijdingen te voorkomen. Over eventuele indirecte effecten van de aanwezigheid van wolven op de verkeersveiligheid zijn vooralsnog geen uitspraken te doen. Enerzijds kunnen wolven de dichtheden van hoefdieren reduceren, waardoor het aantal aanrijdingen met deze dieren zou kunnen dalen, anderzijds kan het habitatgebruik van hoefdieren worden beïnvloed, wat zou kunnen leiden tot het vaker oversteken van (spoor)wegen en daarmee een verhoogde kans op aanrijdingen. Onderzoek in binnen- en buitenland ontbreekt om hierover onderbouwde uitspraken te kunnen doen. 

Het effect van wolven op recreatie kan voor recreanten aantrekkend zijn (ecotoerisme) of vermijdend (angst voor de wolf). Daarnaast kan door (een verhoogde kans op) interactie het risico op gewenning van wolven aan mensen toenemen.

Uitwerking

Voor de uitwerking van deze vraag is eerst het onderdeel ‘Verkeersveiligheid’ uitgewerkt en aansluitend het onderdeel ‘Recreatie’, waarbij ook jacht is betrokken.

Verkeersveiligheid

In hoeverre zijn er momenteel al effecten zichtbaar van de aanwezigheid van de wolf in Nederland voor verkeersveiligheid?

Tabel 6.5.1  In Nederland waargenomen wolven die zijn omgekomen op verkeerswegen in de periode 2015- juli 2021; zie par. 5.1. *: bij de afronding van dit rapport werd de identiteit van deze wolf bekend.

Sinds 2015 zijn er vijf wolven omgekomen op verkeerswegen in Nederland (Tabel 5.1.1). Het betrof vier mannelijke dieren en één vrouwelijk dier. Daarnaast zijn er twee in Nederland waargenomen wolven omgekomen op verkeerswegen in Duitsland en België, nadat zij Nederland weer hadden verlaten (Tabel 6.5.1). 

 

Er is in Nederland vooralsnog geen onderzoek gepubliceerd over het effect van wolven op het gedrag, habitatgebruik en aantal verkeersslachtoffers van hun prooidieren (hoefdieren). Wel loopt er op de Noord-Veluwe een onderzoek naar het effect van wolven op hoefdieren en vegetatieontwikkeling (zie ook par. 8.1). Het is dan ook onbekend of de aanwezigheid van wolven indirect effect heeft op de verkeersveiligheid via een verandering in het aantal aanrijdingen met hoefdieren. 

Verwachte effecten van de aanwezigheid van de wolf in Nederland voor de verkeersveiligheid.

Aanrijdingen met wolven zijn niet ongewoon en kunnen in sommige gevallen zelfs het merendeel van de jaarlijkse sterfte vormen (Wydeven et al., 2001; Fritts et al., 2003). Wolven hebben een relatief grote kans om slachtoffer te worden in het verkeer. Wolven hebben grote leefgebieden nodig en leggen tijdens dagelijkse bewegingen binnen het leefgebied vaak grote afstanden af. Zo is vastgesteld dat in centraal-Italië wolven gemiddeld 27 km/nacht (17-38 km/nacht) afleggen (Ciucci et al., 1997). De afstanden die wolven tijdens dispersie afleggen, op zoek naar nieuwe leefgebieden, zijn zelfs nog vele malen groter. Onderzoek naar de afgelegde afstanden tijdens dispersie door wolven uit de Centraal-Europese populatie laat het volgende zien:

  • Van de noordelijke Apenijnen in Italië naar de westelijke Alpen in Frankrijk: minimaal 958 km (Ciucci et al., 2009).
  • Van Saksen in Duitsland naar Nationaal Park Thy in Denemarken: minimaal 800 km (Andersen et al., 2015).
  • Van het Dinarisch gebergte in Kroatië naar de oostelijke Alpen in Italië: 1.176 km (Ražen et al., 2016).
  • Van de Lausitz in Duitsland naar Wit-Rusland: 1.550 km (Reinhardt & Kluth, 2016).
  • Van Nationaal Park Abruzzo, Lazio and Molise naar Nationaal Park Majella in Italië: 422 km (Mancinelli & Ciucci, 2018).

Tijdens zowel dagelijkse bewegingen in het leefgebied als dispersiebewegingen moeten frequent (spoor)wegen worden overgestoken, afhankelijk van de afstand die wordt afgelegd en de gebieden die worden doorkruist. In Wisconsin (VS) passeerden wolven regelmatig een vierbaansweg (Kohn et al. 1999; 2009). Langs de weg was geen faunaraster geïnstalleerd. Het merendeel van de passages (81%) betrof wolven tijdens dispersiebewegingen. Van de 20 wolven die met een zender waren uitgerust, arriveerden er uiteindelijk 13 bij de snelweg; 12 van deze dieren passeerden de weg, sommige zelfs meerdere keren. Wolf Naya, die op 18 december 2017 Nederland binnenkwam in Drenthe en twee weken later Nederland weer verliet richting België, legde gemiddeld een afstand van 14,1 km per dag af (zie ook par. 4.6; Jansman et al., in prep.). Tijdens haar tocht door Nederland passeerde zij naar schatting 361 wegen, inclusief 30 rijkswegen, 68 provinciale wegen en 19 spoorwegen. 

Wegen kunnen wolven ook aantrekken. Zo kunnen natuurlijk ingerichte wegbermen leefgebied of migratiecorridor zijn voor potentiële prooidieren. Ook kunnen karkassen van aangereden dieren wolven ertoe aanzetten om wegen op te zoeken tijdens foerageertochten (Grilo et al., 2015). Op de spoorlijn die Glacier National Park (Canada) kruist, vonden de meeste aanrijdingen met wolven (en coyotes) plaats nabij karkassen van door het treinverkeer aangereden hoefdieren (Wells, 1996). In dit verband bevelen Kohn et al. (2009) dan ook aan om karkassen van aangereden hoefdieren snel te verwijderen en minder aantrekkelijke grassoorten in bermen te gebruiken om de risico’s op aanrijdingen met herbivoren te verkleinen en daarmee die op aanrijdingen met wolven. 

In sommige gevallen bieden wegen en de naastgelegen bermen ook een aantrekkelijke corridor om zich (snel) tussen gebieden te bewegen. Zo stelden Dickie et al. (2017) in West-Canada vast dat wolven lineaire infrastructuur, inclusief wegen en spoorwegen, opzoeken tijdens foerageertochten. Daarlangs verplaatsen zij zich dan twee- tot driemaal sneller in vergelijking met bewegingen door natuurlijk bos. Ook legden ze bij gebruik van infrastructuur gemiddeld grotere afstanden af per dag. Het gebruik van wegen als corridor beperkt zich bij wolven echter vooral tot onverharde wegen en paden. Verharde wegen met meer verkeer worden gemeden, vooral in perioden met hoge verkeersintensiteiten (Thurber et al., 1994; Gehring, 1995, in Kohn et al., 2009). 

De ontwikkelingen in Duitsland bieden ons enig inzicht in wat Nederland kan verwachten bij een groeiende wolvenpopulatie. Begin jaren negentig van de vorige eeuw zijn de eerste meldingen gedaan van aangereden wolven (Figuur 7.5.1). Het betrof in alle gevallen meldingen uit het oosten van Duitsland, niet ver van de Poolse dan wel Tsjechische grens (bron: https://data.dbb-wolf.de). In de periode 1995-2005 zijn geen aanrijdingen met wolven gemeld. Vanaf 2006 zijn er in Duitsland ieder jaar meldingen gedaan, waarbij het aantal aanvankelijk geleidelijk toenam om vanaf 2015 sterk te stijgen (Figuur 7.5.1). De gemiddelde jaarlijkse toename van het aantal geregistreerde aanrijdingen was circa 6 dieren over de periode 2005-2020 (Figuur 7.5.2). Over de periode 2010-2020 was dit circa 10 dieren. En de laatste vijf jaar (2015-2020) was de gemiddelde jaarlijkse toename circa 17 wolven. Aanrijdingen in het verkeer zijn hiermee de grootste doodsoorzaak (75%) op basis van dood gevonden wolven in Duitsland (Figuur 4.5.2). De Duitse wolvenpopulatie is in 2019/2020 geschat op 128 roedels, 35 paren en 10 solitaire dieren. Dit betekent dat er – met een gemiddelde roedelgrootte van vijf wolven (Fechter & Storch, 2014) – in dat jaar circa 710 wolven in Duitsland waren. In dat jaar zijn 100 aangereden wolven gemeld, dus circa 14% van de populatie.

Figuur 7.5.1     Aantal gemelde verkeersslachtoffers van wolven in Duitsland in de periode 1990-2021 (stand t/m 15 juni 2021) (bron: https://data.dbb-wolf.de).

Figuur 7.5.2    Gemiddelde toename in het aantal verkeersslachtoffers van wolven per jaar in Duitsland over drie tijdsperioden (bron: https://data.dbb-wolf.de).

Hoewel in Nederland een toename van het aantal aanrijdingen dus te verwachten is met een groeiende populatie, zal het absolute aantal verkeersslachtoffers toch relatief beperkt blijven. Uitgaande van het positiefste scenario wat betreft de draagkracht van Nederland voor wolven (circa 500 dieren; Potiek et al., 2012) en een met Duitsland vergelijkbaar percentage van de populatie dat verkeersslachtoffer wordt, zal het aantal aanrijdingen naar verwachting groeien naar 60-75 dieren per jaar. Wordt dit aantal vergeleken met bijvoorbeeld het aantal reeën dat jaarlijks als verkeersslachtoffer wordt geregistreerd – in 2016-2017 zijn gemiddeld ruim 6.300 reeën per jaar geregistreerd als slachtoffer (Van der Grift et al., 2019) –, dan blijft het effect van aanrijdingen met wolven op de verkeersveiligheid dus relatief beperkt. 

Hierbij komt dat in Nederland op veel plekken mitigerende maatregelen zijn genomen om aanrijdingen met fauna op verkeers- en spoorwegen te voorkomen (zie: www.mjpo.nl). Langs veel (spoor)wegen die leefgebieden van edelhert, wildzwijn en damhert doorkruisen, zijn hoge faunarasters geplaatst, vaak in combinatie met de aanleg van faunapassages, zoals faunatunnels en natuurbruggen. De rasters moeten voorkomen dat de dieren de weg betreden en ze tegelijkertijd naar de faunapassages leiden. Wolven kunnen profiteren van deze bestaande ‘groene infrastructuur’. Onderzoek heeft laten zien dat faunarasters langs verkeerswegen het aantal aanrijdingen kunnen beperken. Op de Trans-Canada Highway in Banff National Park zijn 17 wolven aangereden in de periode 1981-2002. Hiervan vond 82% plaats op trajecten waar nog geen faunarasters waren geplaatst (Clevenger et al., 2002). 

Onderzoek heeft ook laten zien dat wolven zowel faunatunnels als natuurbruggen gebruiken (Clevenger, 1998; Clevenger & Waltho, 2000; Mysłajek et al., 2013; Mysłajek et al., 2020; Plaschke et al., 2021). Clevenger & Waltho (2000) stelden vast dat de mate van menselijke activiteit rond een faunatunnel en de openheid en lengte van een faunatunnel de beste voorspellers zijn van het gebruik van dergelijke faunapassages door wolven. Ook in Nederland is het gebruik van faunapassages door wolven vastgesteld. Zo maken wolven sinds enkele jaren gebruik van Natuurbrug Tolhuis nabij natuurgebied Petrea, op de oostflank van de Veluwe (Bosscher, 2021). Ook wolf Naya heeft naar verwachting verschillende faunapassages benut om wegen te passeren, hoewel daar geen directe bewijzen (fotobeelden) van zijn (MJPO, 2018).

Wat ook gunstig is uit het oogpunt van verkeersveiligheid is dat wolven de voorkeur geven aan leefgebieden met een (relatief) lage wegendichtheid (Mech, 1989; Fechter & Storch, 2014; Reinhardt et al., 2019), wolven die leven in door mensen gedomineerde landschappen overdag bossen selecteren om mensen te vermijden en bossen selecteren als kerngebied binnen hun leefgebied (Kusak et al., 2005; Mancinelli et al., 2018) en dat wolven wegen vermijden bij het kiezen van een plek om hun jongen te werpen (Sazatornil et al., 2016). Whittington et al. (2004) stelden vast dat wolven in Jasper National Park (Canada) wegen, spoorwegen en paden minder vaak oversteken dan op basis van random bewegingen kon worden verwacht. In hetzelfde gebied is ook aangetoond dat wolvenroedels gebieden met een relatief hoge dichtheid aan wegen en paden vermijden (Whittington et al., 2005). In Finland vermijden wolven gebieden die op minder dan 250 m afstand van wegen liggen (Kaartinen et al., 2005). Dit betekent dat naar schatting 48% van het onderzochte gebied minder door wolven wordt gebruikt in vergelijking met een situatie zonder wegen. Ook wegwerkzaamheden, zoals de verbreding van een weg, kan het ruimtegebruik van wolven beïnvloeden. In Oost-Canada bleven wolven gemiddeld circa 300 m verder weg van de weg tijdens wegwerkzaamheden (Lesmerises et al., 2013). Ander onderzoek laat echter zien dat wolven ook gebieden met een hoge wegendichtheid bewonen, mits dit grenst aan geschikt leefgebied met weinig wegen (Mech, 1989).

Wolven kunnen ook indirect de verkeersveiligheid beïnvloeden. Ze kunnen dichtheden van grote herbivoren reduceren (Ripple & Beschta, 2012), waardoor de kans op aanrijdingen met deze hoefdieren afneemt (Mech, 2017). Anderzijds verandert het habitatgebruik van hoefdieren in de aanwezigheid van wolven, zoals blijkt uit veranderingen in vegetatie als gevolg van veranderingen in graasdruk (Smith & Ferguson, 2012; White et al., 2012; Ditmer et al., 2018). Dit kan, in potentie, leiden tot het frequenter of juist minder frequent oversteken van wegen door hoefdieren, maar hier zijn in Nederland nog geen aanwijzingen voor gevonden. Illustratief in dit verband is de studie van Raynor et al. (2021), die in Wisconsin vaststelde dat het aantal aanrijdingen met witstaartherten met 24% daalde na de komst van wolven. De onderzoekers stelden dat dit in beperkte mate een gevolg kon zijn van een aantalsreductie in de hertenpopulatie, maar vooral moest worden toegeschreven aan veranderingen in het gedrag en terreingebruik van de hoefdieren.

Ook in juridische zin is het aanpakken van verkeersslachtoffers relevant. In dit verband wordt in Boerema et al. (2021) gewezen op artikel 12 lid 4 van de Habitatrichtlijn, waarin is bepaald dat de lidstaten zich ervan dienen te verzekeren dat het bij toeval vangen en doden (van strikt beschermde soorten als de wolf) geen significante weerslag mag hebben op strikt beschermde soorten, hetgeen betekent dat de Habitatrichtlijn in dit opzicht de Lidstaat ertoe verplicht een bepaald resultaat tot stand te brengen. Dat resultaat is een zodanig lage (verkeers)sterfte dat deze geen significant negatieve weerslag meer heeft op de wolvenpopulatie in Nederland. Hiertoe zouden maatregelen moeten worden getroffen. 

Om in de toekomst beter inzicht te krijgen in het effect van verkeer op wolven is het aan te bevelen om:

  • Op nationale schaal systematisch aanrijdingen met wolven en hoefdieren op verkeerswegen en spoorwegen te registreren.
  • Te onderzoeken wat de effecten zijn van de aanwezigheid van wolven in Nederland op het gedrag en habitatgebruik van hoefdieren, zoals nu op de Noord-Veluwe vanuit RuG.
  • Te onderzoeken wat de effecten zijn van de aanwezigheid van wolven in Nederland op de frequentie waarmee hoefdieren (spoor)wegen passeren en het aantal aanrijdingen met hoefdieren op deze infrastructuur.
  • Te onderzoeken in welke mate bestaande faunarasters langs verkeerswegen wolven weren en welke aanpassingen de functionaliteit kunnen vergroten.
  • Te onderzoeken in welke mate wolven faunapassages accepteren en gebruiken en of dit gebruik dat van prooidieren beïnvloedt.

Recreatie

Het effect van wolven op recreatie kan aantrekkend zijn (ecotoerisme) of vermijdend (angst voor de wolf). Het door Motivaction uitgevoerde onderzoek (Griend & Kamphuis, 2020), in opdracht van het ministerie van LNV, geeft aan dat 59% van de Nederlanders in natuurgebieden zou gaan recreëren waar wolven voorkomen en dat 23% dat niet zou doen. Daarnaast kan door (een verhoogde kans op) interactie het risico op gewenning van wolven aan mensen toenemen, en zodoende ook het risico op een conflict (zie par. 6.2).

Ilka Reinhardt geeft aan dat er in Duitsland in de media vaak gematigde artikelen verschijnen die de angst voor de wolf benadrukken. In de praktijk is haar ervaring dat in de eerste jaren na de terugkeer van wolven in Duitsland, in gebieden met wolven eerder meer recreatie komt dan dat mensen wegblijven. De wolf is dan eerder een publiekstrekker. Daarnaast geeft ze aan dat er ook projecten zijn waarbij ondernemers de wolf gebruiken als attractie of keurmerk. Als voorbeeld verwijst ze naar het Project Live Wolf Alps dat zich richt op co-existentie met de wolf, het conflictarm samenleven tussen vee en wolven. Er wordt onder andere lokaal voedsel geproduceerd met het logo van de wolf erop. Iets vergelijkbaars is in Nederland vooral bekend van zuivelproducten en weidevogelbescherming, maar op de Veluwe is ook al wolf-gerelateerde commercie ontstaan, van wolvenbonbons tot wolvenexcursies.

In Noord-Amerika is wel enige ervaring met inkomsten van ecotoerisme en tevens de relatie bezoekers en wolven, vooral in Yellowstone National Park, waar wolven relatief eenvoudig te zien zijn en dus een echte publiekstrekker vormen. Varley et al. (2020) melden dat wolven jaarrond het ecotoerisme in Yellowstone National Park hebben verhoogd met significante meerwaarde voor de lokale economie. De jaarlijkse economische impact van de herintroductie van de wolf is in 2005 geschat op 35,5 miljoen dollar. Er zijn dat jaar zo’n 2,8 miljoen bezoekers geteld. In 2017 was dat al opgelopen naar ruim 4,1 miljoen bezoekers met een jaarlijkse economische meerwaarde van circa 65,5 miljoen dollar. Behalve het observeren van wolven, konden de beheerders ook veel educatie over wolven geven op de bekende uitzichtpunten, wat het draagvlak voor wolven ten goede kwam. Negatieve effecten van het wolventoerisme waren er ook doordat wolven soms grote stukken moesten omlopen om een weg over te steken omdat toeristen de wolven volgden vanaf de weg. Ook zijn ten minste 35 wolven in het park doodgereden. Daarnaast zijn in incidentele gevallen gehabitueerde wolven vastgesteld, vrijwel zeker als gevolg van het voeren door mensen.

Smith et al. (2020b) geven aan dat Yellowstone National Park speciaal wolfbeheer kent, dat zich richt op 1. het beschermen van holen en rendez-vous sites tegen menselijke verstoring (eventueel middels tijdelijke afsluiting van regio’s of paden voor publiek, met een buffer van ca. 1 km rondom nestholen tot eind juni), 2. het voorkomen van het habitueren van wolven, o.a. middels een strikt verbod op het voeren van wilde dieren, 3. het voorlichten van bezoekers om veilig wilde dieren waaronder wolven te kunnen observeren en 4. het reguleren van menselijke observatie, zodat wolven niet verstoord worden en hun gedrag dus niet kan resulteren in mindere schuwheid. Op hoofdlijnen betekent dit dat men mensen en wolven gescheiden probeert te houden. Publiek heeft te allen tijden een afstand van 100 yards (ca. 91 meter) te houden tot wolven, ook als het dier uit zichzelf dichterbij komt.

Nederland

Vooralsnog is er geen indicatie dat er in Nederland opvallende ontwikkelingen zijn met betrekking tot wolven en recreatie. Gezien de nog geringe omvang van de wolvenpopulatie zijn die voorlopig ook niet voorzien. In navolging van de ontwikkelingen in Duitsland is het niet uitgesloten dat er situaties gaan voorkomen waarin recreanten een wolf van nabij waarnemen. Ook kan een wolf een hond, eventueel met de eigenaar nabij, benaderen vanuit nieuwsgierigheid of agressie (zie ook par. 6.2). Omgekeerd bestaat er het risico voor wolven dat ze paren met een hond, wat resulteert in hybridisatie (zie par. 5.3). Vanuit de Universiteit van Groningen loopt er onderzoek naar het onderlinge effect van wolven, hoefdieren en mensen op elkaar (zie ook par. 8.1).

Jacht en terreinbeheer

Aangezien jagers veelal in de schemer het faunabeheer uitvoeren en jagers en terreinbeheerders op plekken komen waar regulier geen recreanten komen, is de kans op interactie met een wolf groter dan voor een willekeurige recreant. Dit kan versterkt worden als jagers of terreinbeheerders op een hoogzit staan of in een autozitten, aangezien wolven dergelijke constructies minder direct met een mens associëren en dus dichter kunnen benaderen (zie par. 6.1 en 6.2). Zoals in paragraaf 6.4 uitgewerkt, is dit niet gevaarlijk, maar kan er wel een reactie zijn op een eventueel aanwezige (jacht)hond. Indien de jachthonden ver voor de jagers uit door het bos struinen en daarbij op een wolf stuiten, kan dat wel een risico voor de jachthond betekenen (par. 6.4). Doordat terreinbeheerders en jagers mogelijk wolven kunnen waarnemen, maar vooral doordat jagers en terreinbeheerders vanuit het hoefdierbeheer en/of monitoring een impressie hebben van de stand en het gedrag van de hoefdieren in het terrein, kunnen ze een belangrijke informatiebron zijn voor de monitoring (zie ook FBE 2019b).